Stap
Procedure
12
Trek de implantaatkatheter geleidelijk terug in de stuurbare
katheter en het implantaat in het inbrenghulpmiddel, terwijl u
de stuurbare katheter blijft doorspoelen totdat het distale
uiteinde van het implantaat zich volledig in het
inbrenghulpmiddel bevindt .
7.4
Implantatieprocedure
Het plaatsen van het implantaat moet worden uitgevoerd onder algehele
anesthesie met hemodynamische bewaking in een operatiekamer, hybride
operatiekamer of hartkatheterisatielaboratorium met de mogelijkheid tot het
maken van fluoroscopische en echocardiografische beelden .
Opmerking: Raadpleeg voorafgaande aan de implanteerprocedure
de Anatomische overwegingen (paragraaf 3.1), omdat gebruik
buiten deze omstandigheden kan interfereren met de plaatsing van
het implantaat of het inbrengen van het natieve klepblad.
LET OP: Tijdens de procedure moet heparine worden toegediend om
de ACT ≥ 250 sec. te houden.
LET OP: Overmatig gebruik van contrastmiddelen kan leiden tot
nierfalen. Bepaal het creatininegehalte van de patiënt voorafgaand
aan de procedure. Het gebruik van contrastmiddelen moet worden
gecontroleerd.
7.4.1 Voorbereiding van de patiënt
Stap
Procedure
1
Monteer en positioneer de tafel(s) tussen de benen van de
patiënt, voorafgaand aan het steriel leggen van de patiënt,
waarbij de hoogte van de tafel(s) naar behoefte wordt bijgesteld .
Gebruik doeken als ondersteuning tussen de tafel(s) en de benen
van de patiënt .
WAARSCHUWING: De tafel wordt niet-steriel geleverd; het
inbrengen van de tafel in het steriele veld kan resulteren
in een infectie.
7.4.2 Toegang via femorale ader en inbrengen van de schacht
Stap
Procedure
1
Prik de femorale ader aan met behulp van conventionele
percutane punctiemethoden .
2
Voor PASCAL -mitralisprocedures:
Prik het linkeratrium aan met behulp van een transveneuze,
transseptale techniek via een conventionele percutane methode
en plaats de voerdraad in het linkeratrium . Dilateer het vat,
indien nodig .
LET OP: (uitsluitend voor mitralisprocedures) Een onjuiste
punctie kan leiden tot beschadiging van de hartstructuur
waarvoor chirurgische reparatie of een andere
interventie nodig is.
Voor PASCAL -tricuspidalisprocedures:
Prik het rechteratrium aan met behulp van een conventionele
percutane methode en plaats de voerdraad in het rechteratrium .
Dilateer het vat, indien nodig .
Stap
Procedure
3
Voor PASCAL -mitralisprocedures:
Plaats de geleideschacht met de introducer over de voerdraad,
totdat de punt van de geleideschacht stevig over het septum zit,
indien nodig met behulp van een flexiemechanisme .
Voor PASCAL -tricuspidalisprocedures:
Plaats de geleideschacht met de introducer over de voerdraad,
totdat de punt van de geleideschacht in het rechteratrium zit .
LET OP: Als er te veel gemanipuleerd wordt, kan dit leiden
tot verplaatsing of verstoring van een eerder geplaatst
hulpmiddel, beschadiging van de hartstructuur waarvoor
chirurgische reparatie of een andere interventie nodig is.
4
Verwijder de introducer en de voerdraad . Niet aspireren en spoel
de geleideschacht niet door tot het implanteersysteem is
ingebracht .
LET OP: Als wordt aangezogen of de continue
fysiologische zoutoplossingsspoeling wordt aangesloten
op de geleideschacht voordat het implanteersysteem is
ingebracht, kan er luchtembolie ontstaan.
7.4.3 Plaatsing van het implantaat
Stap
Procedure
1
Breng het implanteersysteem in de geleideschacht, met behulp
van het inbrenghulpmiddel .
2
Voer het implanteersysteem op totdat het implantaat het
inbrenghulpmiddel uitkomt . Trek het inbrenghulpmiddel terug
en verwijder dit .
3
Aspireer en spoel de geleideschacht door met gehepariniseerde
zoutoplossing . Aspireer met de gespecificeerde injectiespuit
minimaal 45 cc .
LET OP: Als de geleideschacht niet volledig wordt
geaspireerd kan er luchtembolie ontstaan.
4
Sluit desgewenst het continue infuus met fysiologische
zoutoplossing aan op de implantaatkatheter .
LET OP: Als het continue fysiologische
zoutoplossingsinfuus wordt aangesloten op het
implanteersysteem vóór het aanzuigen, kan
luchtembolie ontstaan.
5
Voer het implanteersysteem op totdat het implantaat het distale
uiteinde van de geleideschacht uitkomt .
6
Trek de bedieningsknop terug om het implantaat in de gesloten
positie te krijgen . Trek de schuifregelaars terug .
7
Stel de geleideschacht af en bevestig deze zo nodig aan de
stabilisator .
47