Herunterladen Inhalt Inhalt Diese Seite drucken

Volgende Stappen; Richtlijnen Voor Beeldvorming En Follow-Up - Jotec E-vita OPEN NEO Gebrauchsanweisung

Inhaltsverzeichnis

Werbung

Verfügbare Sprachen
  • DE

Verfügbare Sprachen

  • DEUTSCH, seite 1
OPMERKING
• Als klemmen mogen uitsluitend atraumatische klemmen worden gebruikt om beschadiging van
het polyestertextiel te voorkomen.
12. Voer de anastomose uit door de kraag aan de thoracale aorta te hechten (zie afbeelding 16).
13. Voordat de perfusie wordt geïnitieerd via de perfusietak, moet de bypasskatheter goed worden
vastgezet in de perfusietak.
14. Voer de anastomose uit van het vasculaire graftdeel aan de thoracale aorta.
LET OP
• Zorg ervoor dat er na het verbinden met de oorspronkelijke bloedvaten geen knikken, verdraaiing
of spanning van het vasculaire graftdeel (inclusief vertakkingen) meer aanwezig is.
OPMERKING
• Gebruik voor het snijden in de vasculaire graft uitsluitend een elektrocauterisatie-apparaat.
15. Zorg ervoor dat aan het einde van de procedure elke vertakking is verbonden of afgebonden
(zie afbeelding 17).
7.5

Volgende stappen

16. Indien een distale extensie noodzakelijk is, volg dan de gebruiksinstructies van dat hulpmiddel.
De distale-overlappingsmarkering van de E-vita OPEN NEO geeft de overlapping aan.
LET OP
• Raadpleeg de desbetreffende gebruiksaanwijzingen voor informatie over de dimensionerings-
richtlijnen van andere hulpmiddelen.
8

Richtlijnen voor beeldvorming en follow-up

Computertomografische angiografie (CTA) met 3D‑reconstructie wordt aanbevolen voorafgaand
aan de behandeling (binnen 3 maanden vóór plaatsing van het implantaat) om de anatomische
geschiktheid voor de E-vita OPEN NEO te bepalen. De beelden moeten een CT-scan zonder contrast
omvatten, gevolgd door een contrast-CT in de vroege en late fase, en dienen voor onderzoek van het
deel van het lichaam tussen de supra-aortale takken en de arteriae femorales communes. CT-scans
moeten alle opeenvolgende afbeeldingen met een zo klein mogelijke snededikte (<3 mm) omvatten.
Laat geen opeenvolgende CT‑beelden/filmsets achterwege, aangezien dit nauwkeurige vergelijkingen
van de anatomie en het hulpmiddel over de tijd verhindert.
Bij patiënten met een grotere kans op contrast‑geïnduceerde nefropathie, wordt vergroting van het
circulerend volume met een isotone natriumchloride- of natriumbicarbonaatoplossing aanbevolen.
Als alternatief kan MRA (MRI‑angiografie) worden gebruikt voor de pre‑operatieve planning bij
ongecompliceerde patiënten.
JOTEC adviseert het gebruik van een voerdraad tijdens het inbrengen en plaatsen van het stent-
graftdeel in de aorta. De positie van de voerdraad moet worden gecontroleerd. Transoesofageale
echocardiografie (TEE) of intravasculaire echografie (IVUS) kunnen zinvol zijn om de correcte
plaatsing van de voerdraad over de volledige lengte in het ware lumen te bevestigen in geval van een
aortadissectie en om de geschiktheid van een distaal plaatsingsgebied te controleren.
Artsen moeten patiënten op individuele basis evalueren en follow-up en de vereiste beeldvormings-
modaliteiten voorschrijven in relatie tot de behoeften en omstandigheden van elke individuele patiënt.
Dit schema blijft de minimale vereiste voor follow-up van de patiënt en moet zelfs bij afwezigheid van
klinische symptomen worden gehandhaafd.
Postoperatieve beeldvorming dient bij voorkeur een CT-scan zonder contrast te omvatten, gevolgd
door een contrast‑CT in de vroege en late fase (snededikte < 3 mm aanbevolen) om informatie te
geven over endolekkage, stentprothese-migratie, componentenscheiding, trombose en morfologische
veranderingen. Het wordt aanbevolen om een CT‑scan uit te voeren bij ontslag of 1 maand daarna, na 3–6
maanden, na 12 maanden en daarna jaarlijks, indien de conditie stabiel blijft. MRA kan worden gebruikt
om cumulatieve levenslange stralingsblootstelling en jodiumhoudende contrastmiddelen te vermijden.
Na drie jaar follow‑up kan het interval van CT‑ of MRI‑beeldvorming worden verlengd tot twee (2) of
drie (3) jaar bij patiënten met een stabiel aneurysma die geen endolekkage of andere complicaties
vertonen.
Patiënten met vroege of late endolekkage van type I of type III, groter wordend aneurysma of
stentgraftmigratie dienen snel een re-interventie te ondergaan. Endovasculaire procedures dienen
te worden overwogen.
Patiënten met type II- of type IV-endolekkage of aortavergroting van > 10 mm dienen uitgebreidere
follow‑up te krijgen met kortere intervallen. Aanvullende CTA (MRA) wordt aanbevolen bij drie (3) en
zes (6) maanden na de detectie.
Zorgvuldigheid is geboden bij de planning van de follow-up bij jongere patiënten met betrekking tot de
cumulatieve stralingsblootstelling in het hele leven door vele CT-onderzoeken. Een combinatie van
multi‑view thoraxfoto's en MRA kan een alternatief zijn bij langdurige follow‑up van jonge patiënten.
Uiteindelijk is het de verantwoordelijkheid van de arts om het juiste schema voor beeldvorming bij de
individuele patiënt te bepalen op basis van eerdere klinische resultaten en het totale klinische beeld.
NL
173

Werbung

Inhaltsverzeichnis
loading

Inhaltsverzeichnis