NL
NEDERLANDS
De werking van de 2 apparaten die gelijktijdig kunnen werken vindt roule-
rend plaats tussen 3 apparaten, zodat de maximale afwisselingstijd (ET)
van elk ervan in acht kan worden genomen. In het geval een van de actie-
ve apparaten een storing heeft, treedt er geen enkele reserve in werking
aangezien er niet meer dan 2 apparaten tegelijk (NC=2) kunnen starten
en er 2 actieve apparaten aanwezig blijven. De reserve begint te werken
zodra een andere van de overige 2 apparaten een storing heeft.
7.6.11 - ET: Max uitwisselingstijd
Hiermee wordt de maximale continue werktijd ingesteld van een apparaat
binnen een groep. Dit heeft alleen betekenis voor pompgroepen met on-
derling verbonden apparaten. De tijd kan worden ingesteld tussen 1 min
en 9 uur; de fabrieksinstelling is 2 uur.
Wanneer de tijd ET van een apparaat verstreken is, wordt de startvolgorde
van het systeem opnieuw toegewezen, zodanig dat het apparaat waarvan
de tijd verstreken is de laagste prioriteit krijgt. Deze strategie heeft tot doel
het apparaat dat al gewerkt heeft het minst te gebruiken en de werktijd
van de verschillende machines van een groep in evenwicht te houden.
Als ondanks het feit dat het apparaat op de laatste plaats is gezet voor
de startvolgorde de hydraulische belasting toch inzet van het apparaat
in kwestie vereist, zal deze starten om de drukvorming in de installatie te
waarborgen.
De startprioriteit wordt opnieuw toegewezen in twee omstandigheden, in
basis van de ET-tijd:
1- Scambio Wisseling tijdens het pompen: wanneer de pomp
broken ingeschakeld blijft totdat de maximale absolute pomptijd
wordt overschreden.
2- Wisseling in standby: wanneer de pomp in standby is maar 50% van de
ET-tijd overschreden is.
Als ET wordt ingesteld op 0, volgt wisseling in standby. Telkens wanneer
een pomp van de groep stopt, start bij de volgende herstart een andere
pomp.
Als de parameter ET (Max uitwisselingstijd) op 0 is gezet, volgt
een wisseling bij iedere herstart, ongeacht de effectieve werktijd
van de pomp.
257
7.6.12 - AY: Anti-cycling
ComeZoals beschreven in paragraaf 9 dient deze functie om veelvuldige
in- en uitschakelingen te voorkomen in het geval van lekken in de installa-
tie. De functie kan op 2 verschillende manieren worden geactiveerd: nor-
maal en smart. In de normale modus blokkeert de elektronische besturing
de motor na N identieke start/stopcycli. In de smartmodus daarentegen
werkt hij op de parameter RP om de negatieve effecten van lekken te ver-
minderen. Als de functie wordt ingesteld op "Gedeactiveerd", grijpt hij niet
in.
7.6.13 - AE: activering blokkeringverhindering
Deze functie dient om mechanische blokkeringen te voorkomen in het ge-
val van langdurige inactiviteit; hij werkt door de pomp periodiek te laten
draaien.
Wanneer de functie geactiveerd is, voert de pomp elke 23 uur een cyclus
die blokkering voorkomt uit met een duur van 1 min.
7.6.14 - AF: activering antibevriezingsfunctie
Als deze functie geactiveerd is, wordt de pomp automatisch aan het draai-
en gebracht wanneer de temperatuur in de buurt van het vriespunt komt,
om te voorkomen dat de pomp zelf kapot gaat.
7.6.15 - Set-up van de digitale hulpingangen IN1, IN2, IN3, IN4
In deze paragraaf worden de functies en de mogelijke configuraties van
de ingangen getoond van de besturingseenheid die draadloos verbonden
is met het apparaat, via de parameters I1, I2, I3, I4. Voor de elektrische
ononder-
aansluitingen, zie de handleiding van de besturingseenheid.
De ingangen IN1..IN4 zijn alle gelijk en elk ervan kan aan alle functies
worden gekoppeld. Door middel van de parameters I1, I2, I3, I4 wordt de
gewenste functie aan de bijbehorende ingang gekoppeld (IN1, IN2, IN3,
IN4.).
Elke functie die gekoppeld wordt aan de ingangen wordt verderop in deze
paragraaf uitgebreider uitgelegd. In Tabel 15 staat een samenvatting van
de functies en de diverse configuraties.
De fabrieksconfiguraties staan vermeld in Tabel 13.