Werbung
• Koppeling
Het vermogen van de motor wordt via de centrifugaalkoppeling op de aandrijving overgebracht.
Bij een stationair toerental pakt de koppeling nog niet en het model blijft met lopende motor staan.
Bij een langzame verhoging van het toerental "slipt" de koppeling, het voertuig begint te rijden
resp. rijdt langzaam.
Net als bij een gewone personenauto kan een langdurig laten slippen van de koppeling ertoe leiden
dat de koppelingsbekleding "in rook opgaat" resp. "afbrandt".
Pas bij hoge toerentallen van de motor "pakt" de koppeling, het toerental van de motor wordt zonder
slippen op de aandrijving overgedragen. De slijtage van de koppelingsbekleding is nu het kleinst.
Veelvuldig heftig wisselen van de snelheid door kort stotend gas te geven en het toerental met een
ruk terug te nemen vermindert eveneens de levensduur van de koppelingsbekleding. Met het kort
stotend gas geven en bij het laten slippen van de koppeling bereikt u weliswaar een langzame
rijsnelheid, maar ten koste van de koppeling.
• Kogellagers
Het oververhitten van de motor en/of de koppeling heeft ook een effect op de lagers van de
koppelingsklok.
Uitlopen en verharsen van het kogellagervet (drooglopen van de lagers) en verschillend uitzetten
van de kogels en van de loopkooi leiden bij te grote oververhitting tot vastlopen van de kogels. Als
de kogels niet meer vrij kunnen draaien, ontstaat er verlies van vermogen door wrijving en daarbij
ook extra verhitting van de motoras.
f) Onderhoud
Er moeten regelmatig onderhoudswerkzaamheden en functiecontroles gedaan worden. Deze zorgen
voor een stoorvrije werking en lange rijprestaties.
Controle na de inlooptijd (en vóór elk gebruik)
Door de trillingen van de motor en schokken tijdens het rijden kunnen er onderdelen en
schroefverbindingen losraken.
Controleer daarom na een inlooptijd van ca. 15 minuten (en vóór elk gebruik) of de volgende onderdelen
nog stevig vastzitten:
• wielmoeren
• schroefverbindingen
• servostuurhendel op de servoas
190
10. Einbau einer Fernsteueranlage
a) Inbetriebnahme des Fernsteuersenders zur Funktionskontrolle
der Servos
Die Funktionen „beschleunigen/bremsen" und „lenken" werden von zwei Servos über die entsprechen-
den Gestänge ausgeführt. Angesteuert werden die Servos von den Signalen einer Zweikanal-Funk-
fernsteuerung.
Der Empfänger, mit dem die Servos verbunden sind, gehört zum Lieferumfang des Fernsteuersenders
und wird später im Fahrzeug eingebaut. Bei dem Buggy in der „Ready to Run"-Version (RTR, Bestell-
nummer 226471) sind die RC-Komponenten bereits im Lieferumfang und fertig eingebaut.
Der Empfänger-Akku versorgt gleichzeitig den Empfänger und darüber die Servos mit der nötigen Be-
triebsspannung.
Für die erste probeweise Inbetriebnahme der Funktionseinheit „Fernsteuersender/Empfänger/Servos"
müssen die Komponenten nicht eingebaut werden; Sie ersparen sich so den Ausbau, wenn Funktions-
probleme auftreten.
Beachten Sie die Betriebsanleitung Ihrer Fernsteueranlage!
• Akkus (Batterien) in den Fernsteuersender einlegen
• Akkus (Batterien) für Empfänger und Servos in die Empfänger-Box auf dem Chassis einlegen
• Empfänger über EIN-/AUS-Schalterkabel mit dem Empfängerakku verbinden
• Teleskopantenne am Fernsteuersender befestigen und ausziehen
• Beide Fernsteuerhebel und beide Trimmhebel in Neutralstellung bringen
• Servosteuerhebel auf die Wellen der Servos stecken (noch nicht verschrauben!)
• Beide Servos mit dem Empfänger verbinden
• Erst den Fernsteuersender, dann Empfänger einschalten
• Nacheinander beide Fernsteuerhebel langsam von Endanschlag zu Endanschlag bewegen
Die Servosteuerhebel sollen sich entsprechend dem Ausschlag der Fernsteuerhebel drehen. In der
Neutralstellung von Fernsteuerhebel und Trimmhebel sollen die Servowellen in mittlerer Position
zwischen den beiden Endanschlägen stehen.
Das Servo, das sich beim Betätigen des Steuerhebels „links/rechts" bewegt (bzw. bei Drehgriff-
Fernsteueranlagen beim Drehen des Steuerrads), wird das Lenkservo. Das andere wird zum Gas-/
Brems-Servo.
23
Werbung
Kapitel
Fehlerbehebung
