Werbung
6. Voorschriften voor batterijen
en accu´s
• Houd batterijen/accu´s buiten het bereik van kinderen!
• U mag batterijen en accu´s niet zomaar laten rondslingeren wegens het gevaar dat kinderen of
huisdieren ze inslikken. In een dergelijk geval moet u direct een geneesheer of een dierenarts
consulteren!
• U mag batterijen/accu´s nooit kortsluiten, demonteren of in het vuur werpen. Explosiegevaar!
• Lekkende of beschadigde batterijen/accu´s kunnen bij contact met de huid verwondingen
veroorzaken. Draag in zo´n geval steeds beschermende handschoenen.
• Gewone batterijen mogen niet opgeladen worden. Explosiegevaar! U mag enkel accu´s opladen die
hiervoor geschikt zijn. Gebruik enkel geschikte opladers.
• Let bij het plaatsen van de batterijen of accu´s op de juiste polariteit (plus/+ en min/-). Hetzelfde
geldt bij de aansluiting van de voedingsspanning voor de ontvanger.
• Als u het product langere tijd niet gebruikt (b.v. als u het opbergt), moet u de geplaatste batterijen
of accu´s verwijderen om beschadigingen door lekkende batterijen/accu´s te voorkomen.
Laad de accu´s ongeveer om de 3 maanden bij daar anders door de zelfontlading de zogeheten
diepontlading zal optreden waardoor de accu´s onbruikbaar zullen worden.
In het ideale geval moeten de accu´s vóór het opladen eerst ontladen worden zodat het memory
effect vermeden wordt. Door deze werkwijze kunt u de levensduur van uw dure accu´s verlengen.
• Vervang steeds de volledige set batterijen of accu´s. U mag geen volle en halfvolle batterijen of
accu´s door elkaar gebruiken. Gebruik steeds batterijen of accu´s van hetzelfde type en dezelfde
fabrikant.
• U mag nooit batterijen en accu´s door elkaar gebruiken! Gebruik ofwel batterijen ofwel accu´s.
U kunt in plaats van batterijen accu´s gebruiken.
Door de lagere capaciteit en lagere spanning van accu´s (accu = 1,2V, batterij = 1,5V) zal
het product evenwel een kleinere bedrijfsduur hebben. Er kunnen ook problemen bij de
reikwijdte optreden.
Als u batterijen wilt gebruiken, raden wij aan om hoogwaardige alkaline batterijen te
gebruiken.
168
f) Spureinstellung
Die Spur bezeichnet die Stellung der Radebene zur Fahrtrichtung.
Während der Fahrt werden die Räder durch den Rollwiderstand vorne auseinandergedrückt und stehen
daher nicht mehr exakt parallel.
Zum Ausgleich können die Räder des stehenden Fahrzeuges so eingestellt werden, dass sie vorne leicht
nach innen zeigen.
Diese Vorspur bewirkt gleichzeitig eine bessere
Seitenführung des Reifens und damit ein direkte-
res Ansprechen der Lenkung. Wird ein weicheres
Ansprechen der Lenkung gewünscht, kann dies
entsprechend über die Einstellung einer Nachspur
erreicht werden, d.h. die Räder des stehenden Fahr-
zeugs zeigen nach außen.
Die Rechts-/Linksgewindestangen mit Schlüssel-
fläche für die separate Spureinstellung der Vorder-
räder befinden sich in der rechten und linken Spur-
stange, zwischen Spurstangenhebel und Spurst-
angenmittelteil.
Vorspur
Einstellschrauben nach vorne verdrehen verkürzt den Spurstangenteil, das Rad wird
über den Spurstangenhebel hinten nach innen gezogen.
Die Einstellung einer Vorspur lässt die Reifeninnenseiten schneller verschleißen.
Die Vorspur sollte 4° nicht überschreiten.
Nachspur
Einstellschrauben nach hinten verdrehen verlängert den Spurstangenteil, das Rad
wird über den Spurstangenhebel hinten nach außen gedrückt.
Die Einstellung einer Nachspur lässt die Reifenaußenseiten schneller verschleißen.
45
Werbung
Kapitel
Fehlerbehebung
