6.
Schuif het werkstuk altijd tot het einde van de
splijtwig (2) met de schuifstok (F) door.
11.2.1
Versteksneden uitvoeren (afb. 17)
Versteksneden worden altijd gemaakt met behulp van
de parallelaanslag (6). De parallelaanslag (6) moet al-
tijd rechts van het zaagblad (3) worden gemonteerd.
Anders kunnen werkstukken tijdens het zagen tussen
de parallelaanslag (6) en het zaagblad (3) worden vast-
geklemd en worden weggeslingerd.
1.
Stel het zaagblad (3) in op de gewenste hoek
(zie 11.3).
2.
Stel de parallelaanslag (6) in op basis van de
breedte en hoogte van het werkstuk (zie 11.4).
3.
Laat de zaagbladbescherming (1) op de zaagtafel
(4) zakken.
4.
Voer de snede uit volgens de breedte van het
werkstuk (zie 12.2).
11.3
Dwarssneden uitvoeren (afb. 18)
m
WAARSCHUWING
Gevaar voor letsel door draaiende delen en scherpe
randen
-
Houd het geleide werkstuk vast.
-
Schuif het werkstuk met de afschuiningsaanslag
naar voren tot het volledig is doorgezaagd.
1.
Stel de afschuiningsaanslag (21) naar wens in (zie
11.5.1). Als het zaagblad (3) ook gekanteld moet
worden, schuift u de afschuiningsaanslag (21) in
de rechter geleidingsgroef.
Zo voorkomt u dat noch uw hand, noch de afschui-
ningsaanslag (21) in contact komt met de zaag-
bladbescherming (1).
2.
Laat de zaagbladbescherming (1) op de zaagtafel
(4) zakken.
Tijdens het zagen wordt de zaagbladbescherming
(1) door het werkstuk omhoog geschoven.
3.
Druk het werkstuk stevig tegen de afschuinings-
aanslag (21).
4.
Schakel de afzuiginstallatie en vervolgens de ta-
felcirkelzaag in.
5.
Om de snede uit te voeren, schuift u de afschui-
ningsaanslag (21) en het werkstuk in de richting
van het zaagblad (3).
11.4
Smalle werkstukken snijden (afb. 19)
Langssneden van werkstukken met een breedte van
minder dan 120 mm moet worden uitgevoerd met be-
hulp van een schuifstok (F).
Voor korte werkstukken moet de schuifstok (F) al direct
aan het begin van de snede worden gebruikt.
1.
Stel de parallelaanslag (6) overeenkomstig in
op de hoogte van het werkstuk en de gewenste
breedte (zie 11.4).
2.
Plaats uw handen met gesloten vingers plat op het
werkstuk en schuif deze op de parallelaanslag (6)
langs het zaagblad (3).
3.
Schuif het werkstuk altijd tot het einde van de
splijtwig (2) met de schuifstok (F) door.
11.5
Zagen van zeer smalle werkstukken (afb. 19)
Voor langssneden van zeer smalle werkstukken met
een breedte van 50 mm en minder moet absoluut een
duwhout worden gebruikt. Het duwhout is niet meege-
leverd! (Verkrijgbaar bij uw lokale vakhandel)
Vervang een versleten duwhout op tijd.
Werkstukken kunnen bij het zagen tussen de paralle-
laanslag (6) en het zaagblad (3) vastgeklemd raken,
door het zaagblad (3) worden vastgegrepen of worden
weggeslingerd. Daarom moet de voorkeur worden ge-
geven aan het lage geleideoppervlak van de paralle-
laanslag (6) (zie afb. 15). Zet indien nodig de aanslag-
rail (5) om (zie 11.4.2).
1.
Stel de parallelaanslag (6) overeenkomstig in
op de hoogte van het werkstuk en de gewenste
breedte (zie 11.4).
2.
Druk het werkstuk met het duwhout tegen de aan-
slagrail (5) en schuif het werkstuk met de schuif-
stok (F) tot het einde van de splijtwig (2) door.
11.6
Spaanplaten zagen
Om te voorkomen dat de snijranden bij het zagen
van spaanplaat afbreken, gaat u als volgt te werk:
Het zaagblad (3) mag niet hoger dan 5 mm boven de
dikte van het werkstuk worden ingesteld (zie ook 11.2).
11.7
Na het zagen
1.
Schakel eerst de tafelcirkelzaag en daarna de afzui-
ginstallatie uit. Het zaagblad draait nog enige tijd na.
2.
Koppel de tafelcirkelzaag los van het stroomnet,
door de voedingsstekker uit het stopcontact te
trekken.
3.
Verwijder het zaagafval van de zaagtafel pas als
het zaagblad zich weer in rustpositie bevindt.
4.
Laat de tafelcirkelzaag volledig afkoelen.
www.scheppach.com
NL | 109