10. Plaats het luchtfilterdeksel (14) en zet het vast met
de vleugelmoer (15).
m LET OP: Laat de motor nooit draaien zonder of met
een beschadigd luchtfilterelement. Hierdoor kan er vuil
in de motor terechtkomen, wat schade aan de motor
kan veroorzaken. De garantie van de fabrikant vervalt
hierdoor.
14.7 Bougie reinigen/vervangen
m LET OP: Vervang de bougie alleen als de motor
koud is!
Controleer de bougie voor de eerste keer na 10 be-
drijfsuren op verontreiniging en reinig deze eventueel
met een koperdraadborstel.
De bougie daarna elke 50 bedrijfsuren of indien nodig
vervangen.
1.
Maak de bougiekabel los en verwijder het eventu-
ele vuil in de buurt van de bougie.
2.
Draai de bougie (13) er met de meegeleverde bou-
giesleutel uit en controleer deze.
3.
Controleer de isolator. Vervang de bougie (13) bij
beschadigingen zoals bijv. scheuren of houtsplin-
ters.
4.
Reinig de bougie-elektroden met een staalborstel.
5.
Controleer de elektrodenafstand en stel deze af
met een voelermaat. Om de motor efficiënt te laten
draaien, moet de bougie (13) de juiste elektroden-
afstand (0,7-0,8 mm) hebben.
6.
Schroef de bougie (13) er met de hand weer in en
draai deze ongeveer 1/4 slag vast met de bougies-
leutel.
7.
Plaats de bougiekabel op de bougie (13).
m LET OP!
Een losse bougie kan oververhit raken en zo de motor
beschadigen. Als de bougie te strak wordt aangehaald,
kan het schroefdraad in de cilinderkop worden bescha-
digd.
14.8 Benzine met een afzuigpomp voor benzine
aftappen
Bij opslag voor langere periode of bij transport moet de
benzine worden afgetapt.
1.
Sluit de brandstofkraan (16).
2.
Houd een opvangbak onder de slang van de af-
zuigpomp voor benzine (niet meegeleverd).
3.
Schroef de tankdop (20) los en haal deze van de
opening af.
4.
Verwijder het brandstoffilterelement.
5.
Schuif de slang van de afzuigpomp van de ben-
zine in de benzinetank en tap de benzine met be-
hulp van de afzuigpomp voor benzine volledig af.
6.
Plaats het brandstoffilterelement weer terug.
7.
Schroef de tankdop (20) er weer op.
14.9 De kettingen spannen (afb. 5)
De kettingen hebben de neiging los te raken tijdens
het gebruik. Wanneer u met losse kettingen werkt,
hebben ze de neiging om over het aandrijftandwiel
te glijden, waardoor ze in hun behuizing springen of
in een onzekere toestand werken, met slijtage van de
behuizing tot gevolg.
Ga als volgt te werk om de spanning van de ket-
tingen te controleren.
1.
Parkeer de machine op een vlakke ondergrond
met een compacte basis, bij voorkeur op asfalt of
stenen bestrating.
2.
Zet de machine omhoog en steun deze op blok-
ken of schragen met een geschikt draagvermo-
gen voor het gewicht van de machine, zodat de
kettingen zich ongeveer 100 mm boven de grond
bevinden.
3.
Meet de middellijn van de ketting ten opzichte van
de horizontale lijn. De waarde mag niet meer dan
10 - 15 mm afwijken.
Ga als volgt te werk als de waarde groter is.
1.
Kantel de transportbak met de kantelhendel en
steun deze op blokken of schragen met een ge-
schikt draagvermogen voor het gewicht van de
transportbak.
2.
Draai de borgmoer A los.
3.
Draai bout B vast totdat de juiste spanning is be-
reikt.
4.
Zet bout B vast door de borgmoer A vast te draai-
en.
5.
Zet de transportbak terug in zijn oorspronkelijke
positie.
m De afstelling van de kettingen en de remmen
zijn met elkaar verbonden, dus ga zeer voorzichtig
te werk, aangezien het remeffect verloren gaat als
de kettingen te strak worden aangedraaid.
m Als de stelschroef geen verdere afstelling toe-
laat, kan het nodig zijn om de kettingen te ver-
vangen.
www.scheppach.com
NL | 87