B. de doorgankelijkheid van het coillumen te controleren
C. op basis van de inwendige diameter van de katheter/
geleidingsdraad de juiste maat van het vergrendelstilet te bepalen
D. het vergrendelstilet tot het distale uiteinde van de katheter/
geleidingsdraad op te voeren
E. het vergrendelstilet in situ te vergrendelen
4. Breng een ligatuur zodanig rond het proximale uiteinde van de
katheter/geleidingsdraad aan (behalve als de isolatie van de katheter/
geleidingsdraad beschadigd, gedegenereerd of te dun is) dat de isolatie
tegen de coil en het vergrendelstilet wordt aangedrukt om te helpen
voorkomen dat de coil en de isolatie uitrekken. De ligatuur kan aan de
lushandgreep of aan de hechtinglus worden vastgeknoopt.
NB: Als er geen vergrendelstilet gebruikt is, denk er dan aan dat
de katheter/geleidingsdraad beschadigd kan raken als eraan
wordt getrokken en dat daardoor het alsnog inbrengen van een
vergrendelstilet door het lumen niet meer mogelijk kan zijn en/of
dilatatie van littekenweefsel moeilijker kan worden.
5. Probeer bij een katheter/geleidingsdraad met actieve fixatie
de katheter/geleidingsdraad los te schroeven door de katheter/
geleidingsdraad en het vergrendelstilet in voorkomende gevallen
linksom te draaien.
6. Trek voorzichtig aan de katheter/geleidingsdraad om na te gaan
of deze nog in het weefsel vastzit. Als de katheter/geleidingsdraad
voldoende los in het weefsel zit, trek dan voorzichtig aan het
vergrendelstilet en de katheter/geleidingsdraad om deze te
verwijderen.
NB: Als een geleidingsdraad voor chronische stimulatie wordt
verwijderd, denk er dan aan dat als deze draad spontaan
tijdens de extractieprocedure vrijgekomen is de tip van de
geleidingsdraad in de hogere vasculatuur vast kan komen te
zitten. Er zijn vaak dilatatorsheaths, opgevoerd tot ten minste de
vena brachiocephalica, nodig om de geleidingsdraadtip door het
littekenweefsel op de veneuze introductieplaats naar buiten te
halen en venotomie te vermijden.
7. Als de katheter/geleidingsdraad niet door voorzichtig trekken uit
het bloedvat wordt verwijderd, dan kan gebruik van dilatatorsheaths
(inclusief de Evolution of Evolution RL dilatatorsheathset met
rotatieregeling) helpen om de katheter/geleidingsdraad uit
weefselinkapseling los te maken.
8. Zorg dat de binnenste Evolution RL dilatatorsheath met
rotatieregeling in de geschikte buitenste sheath is geplaatst voor
telescoperen en breng het proximale vrije uiteinde van de katheter/
geleidingsdraad (met erin het vergrendelstilet) tot in het distale
uiteinde van de binnenste Evolution RL dilatatorsheath met
rotatieregeling in. Voer de katheter/geleidingsdraad samen met het
vergrendelstilet op totdat de katheter/geleidingsdraad volledig uit het
tegenoverliggende (proximale) uiteinde van de sheathset steekt.
9. Oefen adequate terugtrekkracht of spanning uit op de katheter/
geleidingsdraad via zijn vergrendelstilet. Dit is van essentieel belang
om de sheathset veilig over de katheter/geleidingsdraad op te
voeren. Als de katheter/geleidingsdraad niet strak genoeg staat,
kan deze verbuigen waardoor de sheathset niet langs de juiste weg
kan worden opgevoerd.
10. Houd de katheter/geleidingsdraad voldoende strak en voer de
binnenste sheath onder fluoroscopische controle over de gehele
lengte van de katheter/geleidingsdraad op en het bloedvat in. Draai de
binnenste Evolution® RL dilatatorsheath met rotatieregeling door de
activeringshandgreep samen te knijpen en los te laten.
Voor tweerichtingsrotatie
Knijp de trekker samen om de rotatie van de sheath te activeren.
De terugkeer van de trekker naar zijn meest voorwaartse stand
verandert de draairichting van de sheath op mechanische wijze
in de aan de laatste rotatie tegengestelde richting. Herhaal deze
handeling zo vaak als nodig is.
Voor eenrichtingsrotatie
Knijp de trekker samen om de rotatie van de sheath te activeren en
herhaal dit zonder de trekker naar zijn meest voorwaartse stand te
laten terugkeren. Herhaal deze handeling zo vaak als nodig is.
41