Bougies; Luchtfilter En Voorfilter - SDMO RES 9.5 Handbuch Für Installation, Betrieb Und Wartung

3. Vul olie bij
a. Verwijder de olievuldop en vul de motor tot het merkteken F van de peilstok van de olie. De inhoud van de motorolie is 1,9 L.
b. Plaats de peilstok van de olie en de olievuldop.
c. Controleer of de hoofdschakelaar van het stroomaggregaat op "OFF" staat.
d. Maak de startaccu van de motor van het stroomaggregaat weer vast, de negatieve kabel (-) als laatste.
e. Herstel de elektrische voeding van de acculader.
f. Start het stroomaggregaat en laat hem gedurende een minuut draaien opdat de olie zijn werkdruk bereikt.
g. Stop het stroomaggregaat, wacht 1 minuut, controleer daarna opnieuw het oliepeil. Vul bij, indien nodig tot merkteken F van
de oliepeilstok.
4. Zoek eventuele lekken.
a. Zoek eventuele olielekken.
b. In geval van lekken, los ze op, controleer daarna opnieuw het oliepeil.
c. Bouw het zijpaneel van de kap in.

4.3. Bougies

Stel de speling bij de elektroden van de bougies af, of vervang ze indien nodig door nieuwe bougies.
1. Reinig rondom de bougieschachten om te voorkomen dat er gruis of vuil in de motor komt.
2. Bouw de bougies uit en controleer de staat. Vervang de bougies als ze versleten zijn of bij twijfel of ze nog te gebruiken zijn.
3. Controleer de elektrodeafstand van de bougies met een voelermaat. Stel de speling op 0,76 mm door voorzichtig de elektrode
van de massa te verbuigen. Zie figuren 4.2 en 4.3.

4.4. Luchtfilter en voorfilter

De inlaatlucht van de motor wordt gefilterd door een verwisselbaar papieren element met een hoge dichtheid en een met olie
doordrenkt schuimplastic voorfilter.
Controleer of er geen vervuiling of ophoping van gruis om het systeem van het luchtfilter is. Houd dit deel van de motor goed schoon.
Opmerking: Als de motor in bedrijf is terwijl een orgaan van het luchtfilter losgezet of beschadigd is, bestaat het risico dat er niet
gefilterde lucht wordt binnengelaten dat kan leiden tot voortijdige slijtage en op termijn een storing.
Figuur 4.2: Controle van de elektrodeafstand van een bougie
Figuur 4.3: Afstelling van de elektrodeafstand van een bougie
40 / 47