Arrow GlideWheel Wire Advancer of Arrow Advancer (indien verstrekt):
De Arrow Advancer dient voor het rechtmaken van de "J"-tip van de voerdraad om deze in
een Arrow Raulerson-spuit of een naald te kunnen inbrengen.
•
Trek met de duim de "J"-tip naar achteren (zie afbeelding 2 GlideWheel of 2A
standaard-Advancer, afhankelijk van de meegeleverde Arrow Advancer).
•
Plaats de tip van de Arrow Advancer – met de "J"-tip naar achteren getrokken – in het gat
aan de achterzijde van de stamper van de Arrow Raulerson-spuit of de introducernaald.
10. Voer de voerdraad ongeveer 10 cm op in de Arrow Raulerson-spuit totdat hij door de
kleppen van de spuit schuift of voer hem op in de introducernaald.
• Om de voerdraad door de Arrow Raulerson-spuit op te voeren, kan een voorzichtige
draaibeweging nodig zijn.
• Bij gebruik van de Arrow GlideWheel Advancer voert u de voerdraad door de Arrow
Raulerson-spuit of de introducernaald op door het Advancer-wiel en de voerdraad
naar voren te duwen (zie afbeelding 3). Ga hiermee door totdat de voerdraad de
gewenste diepte bereikt heeft.
• Hef uw duim op en trek de Arrow Advancer ongeveer 4 à 8 cm van de Arrow
Raulerson-spuit of introducernaald vandaan. Laat uw duim op de Arrow Advancer
zakken. Terwijl u een stevige greep op de voerdraad hebt, drukt u het geheel in de
cilinder van de spuit om de voerdraad verder op te voeren (zie afbeelding 3A). Ga
hiermee door totdat de voerdraad de gewenste diepte bereikt heeft.
11. Gebruik de centimeterstreepjes (indien aanwezig) op de voerdraad als referentie om
te helpen vaststellen hoe ver de voerdraad is ingebracht.
OPMERKING: Als de voerdraad wordt gebruikt in combinatie met de Arrow Raulerson-
spuit (geheel geaspireerd) en een introducernaald van 6,35 cm (2,5 inch), kunnen de
volgende referentiepunten worden gebruikt bij het positioneren:
• 20 cm markering (twee banden) gaat de achterzijde van de stamper binnen =
voerdraadtip ter hoogte van het uiteinde van de naald
• 32 cm markering (drie banden) gaat de achterzijde van de stamper binnen =
voerdraadtip ongeveer 10 cm voorbij het uiteinde van de naald
Voorzorgsmaatregel: Zorg dat u altijd een stevige grip op de voerdraad hebt.
Laat voldoende voerdraadlengte blootliggen om de voerdraad te kunnen
manipuleren. Een niet-stuurbare voerdraad kan tot een draadembolus leiden.
Waarschuwing: Aspireer de Arrow Raulerson-spuit niet terwijl de voerdraad is
geplaatst om te voorkomen dat lucht via de achterklep de spuit inkomt.
Voorzorgsmaatregel: Herinfundeer geen bloed om het risico van bloedlekkage
via de achterzijde (dop) van de spuit te verminderen.
Waarschuwing: Trek de voerdraad niet terug tegen de afschuining van de naald om
het risico te beperken dat de voerdraad misschien afbreekt of wordt beschadigd.
12. Verwijder de introducernaald en de Arrow Raulerson-spuit (of katheter) terwijl u de
voerdraad op zijn plaats houdt.
13. Afhankelijk van welke diepte gewenst is, past u de lengte van de verblijfskatheter aan
de hand van de centimeterstreepjes op de voerdraad aan.
14. Vergroot zo nodig de cutane punctieplaats met de snijrand van het scalpel en
positioneer de snijrand daarbij weg van de voerdraad.
Waarschuwing: Verander de lengte van de voerdraad niet door hem af te
knippen.
Waarschuwing: Snijd niet in de voerdraad met een scalpel.
• Positioneer de snijrand van het scalpel weg van de voerdraad.
• Activeer het veiligheids- en/of vergrendelingmechanisme van het scalpel
(indien verstrekt) als het niet wordt gebruikt, om het risico van snijletsel te
verminderen.
15. Gebruik een weefseldilatator om de strook weefsel naar de vene voor zover nodig te
vergroten. Volg de hoek van de voerdraad langzaam door de huid.
Waarschuwing: Laat de weefseldilatator niet op zijn plaats zitten zoals een
verblijfskatheter. Als de weefseldilatator blijft zitten, loopt de patiënt het risico
dat de vaatwand misschien wordt geperforeerd.
Katheter opvoeren:
16. Plaats de tip van de katheter over de voerdraad. Er moet voldoende voerdraadlengte
blootliggen aan het aanzetstukuiteinde van de katheter om een stevige greep op de
voerdraad te behouden.
17. Pak de katheter dicht bij de huid beet en voer hem met een enigszins draaiende
beweging in de vene op.
Waarschuwing: Bevestig de katheterklem en de bevestiger (indien verstrekt)
pas als de voerdraad verwijderd is.
18. Gebruik de centimeterstreepjes op de katheter als referentiepunten bij het
positioneren, en voer de katheter op naar zijn uiteindelijke verblijfspositie.
OPMERKING: De centimeterschaal begint bij de tip van de katheter.
• cijfermatig: 5, 15, 25 etc.
• banden: elke band vertegenwoordigt een lengte van 10 cm, waarbij een band
voor 10 cm staat, twee banden voor 20 cm etc.
• stippen: elke stip staat voor een lengte van 1 cm
19. Houd de katheter op de gewenste diepte en verwijder de voerdraad.
Voorzorgsmaatregel: Als er weerstand wordt ondervonden bij de poging de
voerdraad te verwijderen na het plaatsen van de katheter, kan het zijn dat
de voerdraad in het bloedvat rond de tip van de katheter geknikt ligt (zie
afbeelding 4).
• Onder deze omstandigheden kan het naar achteren trekken van de voerdraad
leiden tot de toepassing van overmatige kracht met als mogelijk gevolg het breken
van de voerdraad.
• Als u weerstand ondervindt, trekt u de katheter ongeveer 2 à 3 cm terug ten
opzichte van de voerdraad en probeert u de voerdraad te verwijderen.
• Als u opnieuw weerstand ondervindt, verwijdert u de voerdraad en de katheter
tegelijkertijd.
Waarschuwing: Oefen geen overmatige kracht uit op de voerdraad om het risico
te beperken dat hij misschien breekt.
20. Verifieer altijd of de gehele voerdraad na verwijdering intact is.
Inbrengen van katheter voltooien:
21. Controleer de doorgankelijkheid van de lumina door aan elke verlengslang een spuit
te bevestigen en te aspireren totdat er een onbelemmerde veneuze bloedstroom
waargenomen wordt.
22. Spoel het lumen (of de lumina) door om de katheter volledig bloedvrij te maken.
23. Sluit alle verlengslangen als nodig aan op de overeenkomstige Luer-lockaansluitingen.
Niet-gebruikte poorten kunnen worden "gesloten" met Luer-lockaansluitingen
volgens de standaard beleidsregels en procedures van de instelling.
• De verlengslangen zijn voorzien van schuifklemmen om de stroom door elk lumen
te onderbreken tijdens het verwisselen van een slang of Luer-lockaansluiting.
Waarschuwing: Open de schuifklem alvorens door het lumen te infunderen
om het risico te beperken dat de verlengslang wegens overmatige druk wordt
beschadigd.
De katheter fixeren:
24. Gebruik een katheterstabilisatiehulpmiddel, een katheterklem en een bevestiger,
nietjes of hechtingen (indien verstrekt).
• Gebruik het katheteraanzetstuk als primair bevestigingspunt.
• Gebruik de katheterklem en bevestiger als secundair bevestigingspunt als dat nodig is.
Voorzorgsmaatregel: Beperk manipulaties van de katheter gedurende de
gehele procedure tot een minimum zodat de tip in de juiste positie blijft.
Katheterstabilisatiehulpmiddel (indien verstrekt):
Een katheterstabilisatiehulpmiddel moet worden gebruikt conform de gebruiksaanwijzing
van de fabrikant.
Katheterklem en bevestiger (indien verstrekt):
Een katheterklem en bevestiger worden gebruikt om de katheter te fixeren wanneer een
extra bevestigingsplaats anders dan het katheteraanzetstuk nodig is om de katheter te
stabiliseren.
•
Nadat de voerdraad verwijderd is en de nodige slangen aangesloten of gesloten zijn,
spreidt u de vleugels van de rubberklem en plaatst u deze op de katheter, waarbij
u zorgt dat de katheter niet vochtig is, zoals vereist, om een juiste plaatsing van de
tip te behouden.
•
Klik het rigide bevestigingshulpmiddel op de katheterklem.
•
Fixeer de katheterklem en de bevestiger als één geheel op de patiënt met gebruik
van een katheterstabilisatiehulpmiddel, nietjes of hechtingen. Zowel de katheterklem
als de bevestiger moeten worden gefixeerd om het risico van kathetermigratie te
verminderen (zie afbeelding 5).
16