4. De katheter mag niet in het rechteratrium of het
rechterventrikel worden geplaatst of opgevoerd, of mag
er niet in blijven zitten. De kathetertip moet worden
opgevoerd in het onderste derde van de vena cava superior.
De locatie van de kathetertip moet worden bevestigd in
overeenstemming met het beleid en de procedures van de
instelling.
5. Clinici dienen zich bewust te zijn van de mogelijkheid
dat de voerdraad verstrikt raakt in een in de bloedbaan
geïmplanteerd hulpmiddel. Als de patiënt een in de
bloedbaan geïmplanteerd implantaat heeft, verdient het
aanbeveling de katheterisatie onder directe visualisatie uit
te voeren om zo het risico van verstrikking van de voerdraad
te beperken.
6. Oefen geen overmatige kracht uit bij het inbrengen van
de voerdraad, de peel-away-sheath over weefseldilatator,
of de weefseldilatator, aangezien dit tot vasospasme,
vaatperforatie, bloeding of beschadiging van componenten
kan leiden.
7. Wanneer de voerdraad tot in de rechterharthelft wordt
opgevoerd, kan dit ritmestoornissen, rechterbundeltakblok
en perforatie van vaat-, atrium- of ventrikelwand
veroorzaken.
8. Oefen geen overmatige kracht uit bij het plaatsen of het
verwijderen van de katheter of voerdraad. Door overmatige
kracht kan beschadiging of breuk van componenten
optreden. Als schade wordt vermoed of het verwijderen niet
gemakkelijk kan worden uitgevoerd, moet radiografische
visualisatie worden verkregen en een arts worden
geraadpleegd.
9. Gebruik uitsluitend lumina die zijn gemerkt voor
hogedrukinjectie om het risico van katheterfalen en/of
complicaties bij de patiënt te beperken. Raadpleeg het etiket
met Arrow-hogedrukinjectie-informatie voor informatie
over hogedrukinjectie.
10. Fixeer, hecht of niet de katheter niet vlak bij de uitwendige
diameter van het centrale kathetergedeelte of de
verlengslangen om het risico te beperken dat in de katheter
wordt gesneden, hij wordt beschadigd of de stroming erin
wordt belemmerd. Fixeer de katheter uitsluitend op de
aangeduide stabilisatieplaatsen.
11. Er kan een luchtembolie optreden als er lucht in een
hulpmiddel voor vasculaire toegang of een ader wordt
binnengelaten. Laat geen open naalden, sheaths of
niet-afgedopte, niet-afgeklemde katheters achter in de
punctieplaats van de centraal-veneuze katheter. Gebruik
uitsluitend goed vastgedraaide Luer-lockaansluitingen
met hulpmiddelen voor vasculaire toegang, om onbedoeld
loskoppelen te voorkomen.
12. Clinici moeten zich ervan bewust zijn dat de schuifklemmen
onbedoeld kunnen worden verwijderd.
13. Clinici moeten op de hoogte zijn van de klinische condities
die een belemmering kunnen vormen voor het gebruik van
PICC's, waaronder:
•
dermatitis
•
cellulitis en
brandwonden op of
in de buurt van de
inbrengplaats
•
eerdere ipsilaterale
veneuze trombose
•
bestralingstherapie op
of in de buurt van de
inbrengplaats
14. Clinici moeten op de hoogte zijn van de met PICC's
geassocieerde
complicaties/ongewenste
waaronder:
•
contracturen
•
mastectomie
•
potentieel gebruik voor
AV-fistels
•
•
bijwerkingen,
•
harttamponnade
wegens perforatie van
de vaat-, atrium- of
ventrikelwand
•
luchtembolie
•
katheterembolie
•
katheterocclusie
•
bacteriëmie
•
septikemie
•
extravasatie
•
tromboflebitis
•
trombose
•
onbedoelde
arteriepunctie
Voorzorgsmaatregelen:
1. Modificeer de katheter niet, behalve volgens de instructies.
Modificeer de voerdraad of enige andere component van de
kit/set niet bij het inbrengen, gebruiken of verwijderen.
2. De procedure moet worden uitgevoerd door opgeleid
personeel dat een grondige kennis heeft van anatomische
oriëntatiepunten,
complicaties.
3. Houd u aan de standaardvoorzorgsmaatregelen en volg de
beleidsregels van de instelling voor alle procedures, inclusief
de veilige afvoer van hulpmiddelen.
4. Sommige desinfecterende middelen die op de inbrengplaats
van de katheter gebruikt worden, bevatten oplosmiddelen
die het kathetermateriaal kunnen verweken. Alcohol,
aceton en polyethyleenglycol kunnen de structuur van
polyurethaanmaterialen verweken. Deze middelen kunnen
ook de kleeflaag tussen het katheterstabilisatiehulpmiddel
en de huid verweken.
•
Gebruik geen aceton op het katheteroppervlak.
•
Laat de buitenkant van de katheter niet weken in alcohol
en laat geen alcohol in een katheterlumen staan om
de doorgankelijkheid van de katheter te herstellen of
infectie te voorkomen.
•
Breng geen zalf die polyethyleenglycol bevat, aan op de
inbrengplaats.
•
Wees voorzichtig bij het infunderen van geneesmiddelen
met een hoog alcoholgehalte.
•
Laat de inbrengplaats volledig drogen alvorens het
verband aan te leggen.
5. Zorg voorafgaand aan gebruik, ook voorafgaand aan
hogedrukinjectie, dat de katheter doorgankelijk is. Gebruik
geen spuiten die kleiner zijn dan 10 ml, om het risico op
intraluminale lekken of katheterscheuren te beperken. De
hogedrukinjectorapparatuur voorkomt mogelijk niet dat
een geoccludeerde of gedeeltelijk geoccludeerde katheter
onder te grote druk wordt gezet.
6. Beperk manipulaties van de katheter gedurende de gehele
procedure tot een minimum zodat de tip in de juiste positie
blijft.
Kits/sets bevatten mogelijk niet alle hulpcomponenten
die in deze gebruiksaanwijzing nader worden beschreven.
Maak u vertrouwd met de instructies voor de individuele
component(en) voordat u met de procedure begint.
Voorgestelde procedure: Gebruik een steriele techniek.
Punctieplaats reinigen/ontsmetten:
1. Reinig/ontsmet de huid met een geschikt antisepticum.
2. Dek de punctieplaats af.
18
•
zenuwletsel/
-beschadiging
•
hematoom
•
bloeding/hemorragie
•
vorming van fibrinelaag
•
infectie van
uitgangsplaats
•
vaaterosie
•
verkeerd geplaatste
kathetertip
•
ritmestoornissen
•
vena-cava-
superiorsyndroom
(VCSS)
•
flebitis
•
anafylaxie
veilige
technieken
en
mogelijke