Voor de inbedrijfstelling
Demonteer het spanhulshuis 63 en het gas-
i
i
mondstuk 64 niet.
Bij het ombouwen van de toorts naar een an-
dere elektrodediameter dient op het volgende
te worden gelet
Spanhuls 62, spanhulshuis 63 en elektrode 60 dienen de-
zelfde diameter te hebben.
Het gasmondstuk 64 dient op de elektrodediameter te
worden afgestemd.
Massakabel aansluiten
 Sluit de massakabel aan op de aansluitbus massakabel 5
en borg de kabel door deze rechtsom te draaien.
Massaklem bevestigen
Afb. 5:
Massaklem bevestigen - goed!
 Bevestig de massaklem in de onmiddellijke nabijheid van
de lasplaats, zodat de lasstroom niet kan weglekken via
machineonderdelen, kogellagers of elektrische schakelin-
gen.
 Sluit de massaklem stevig op de lastafel of het werkstuk
aan.
Afb. 6:
Massaklem bevestigen - fout!
Leg de massaklem niet op het lasapparaat c.q. gasfles, aan-
gezien de lasstroom anders via de aardingsverbindingen
gaat lopen en deze onherstelbaar zal beschadigen.
01.22
Voedingsspanning aansluiten
De netspanning en tolerantie alsmede de zeke-
ring moeten overeenkomen met de technische
gegevens (zie Technische gegevens).
Het apparaat is zowel geschikt voor werking op het stroomnet
als met behulp van een elektrische generator.
 Steek de netstekker in de daarvoor bestemde wandcon-
tactdoos
Beschermgasfles aansluiten
65
66
67
Afb. 7:
Beschermgasfles
 Zet de beschermgasfles 66, bijv. met een veiligheidsket-
ting 67 vast.
 Open het gasflesventiel 65 meerdere malen kort achter
elkaar, om eventueel aanwezige vuildeeltjes uit te blazen.
 Sluit het reduceerventiel 71 op de beschermgasfles 66 aan.
 Draai de beschermgasslang 72 op het reduceerventiel 71
en open de beschermgasfles 66.
 Druk gelijktijdig de toetsen 40 en 44 voor 2 seconden in
(gastest).
 Stel de hoeveelheid gas in met de instelschroef 69 van het
reduceerventiel („14.1 Richtwaarden voor hulpmaterialen"
op pagina 78).
9 De gashoeveelheid wordt op de stromingsmeter 70 aan-
gegeven.
909.1719.9-07
68
70
71
72
69
- 69 -