5.6.3 Driefasige motor
Afb. 5:
Aansluitschema met bimetaalsensor
L1
L2
Netaansluiting
L3
PE
Aarde
Afb. 6:
Aansluitschema met PTC-sensor
L1
L2
Netaansluiting
L3
PE
Aarde
De driefasige uitvoering wordt met vrije kabeluiteinden
geleverd. Het aansluiten aan het elektriciteitsnet
gebeurt door het vastklemmen in de schakelkast.
De elektrische aansluiting moet worden uitge-
voerd door een elektrotechnicus!
Als het aggregaat is uitgerust met een stekker, gebeurt
de aansluiting aan het elektriciteitsnet door de stekker
in het stopcontact te steken.
De aders van de aansluitkabels zijn als volgt bezet:
7-aderige aansluitkabel
Adernr.
1
2
3
4
5
6
groen/geel (gn-ye)
De aangegeven aderbezettingen gelden voor de stan-
daard producten van de PRO-serie.
De aderbezetting van vrij geconfigureerde aggre-
gaten van de PRO-serie vindt u in het bijge-
voegde aansluitschema van deze handleiding!
5.6.4 Aansluiting van de bewakingsinrichtingen
Alle bewakingsinrichtingen moeten altijd worden aan-
gesloten!
Temperatuurbewaking motor
• Bimetaal- (aansluitwaarden: max. 250 VAC, 2,5 A,
cos M = 1) en PTC-sensoren (conform DIN 41088)
moeten via een evaluatierelais worden aangesloten. Wij
raden hiervoor het relais „CS-MSS" aan. De drempel-
waarde is hierbij al vooraf ingesteld.
Bij het bereiken van de drempelwaarde moet het vol-
gende gebeuren:
• Indien slechts één temperatuurcircuit aanwezig is,
moet het aggregaat worden uitgeschakeld.
Inbouw- en bedieningsvoorschriften Wilo-Rexa PRO...
Dichtheidsbewaking
DK
motorruimte
20
Bimetaalsensor
21
Dichtheidsbewaking
DK
motorruimte
10
PTC-sensor (conform
DIN 44081)
11
Klem
Temperatuurbewaking wikke-
ling
U
V
W
Dichtheidsbewaking motor-
ruimte
Aarde (PE)
• Indien twee temperatuurcircuits aanwezig zijn, volgt
bij de lage waarde een „waarschuwing" en bij de
hogere waarde de „uitschakeling".
Bij gebruik in explosiegevaarlijke zones geldt: De
temperatuurbewaking moet zo worden aangeslo-
ten dat bij het activeren van de „waarschuwing"
de temperatuurbewaking automatisch opnieuw
kan worden ingeschakeld. Bij de „uitschakeling"
mag de temperatuurbewaking pas opnieuw kun-
nen worden ingeschakeld als de „ontgrendelings-
toets" handmatig is ingedrukt!
Voor wikkelingsschade die wordt veroorzaakt door
ongeschikte motorbewaking vervalt om deze reden de
garantie!
Dichtheidsbewaking motorruimte
• De dichtheidselektrode in de motorruimte moet via een
evaluatierelais worden aangesloten. Wij raden hiervoor
het relais „NIV 101" aan. De drempelwaarde bedraagt
30 kOhm. Bij het bereiken van de drempelwaarde moet
een uitschakeling volgen.
Aansluiting van de optioneel verkrijgbare elektrode
voor de afdichtingsruimte van de oliesperkamer
• De elektrode voor de afdichtingsruimte moet via een
evaluatierelais worden aangesloten. Wij raden hiervoor
het relais „ER 143" aan. Bij het gebruik buiten explo-
siebeveiligde zones kan het relais „NIV 101" worden
gebruikt. De drempelwaarde bedraagt 30 kOhm. Bij het
bereiken van de drempelwaarde moet een waarschu-
wing of een uitschakeling volgen.
Let op!
Als er alleen een waarschuwing volgt, kan het
aggregaat volledig worden vernietigd door het
binnenstromende water. Wij raden aan het
aggregaat altijd uit te schakelen!
5.7 Motorbeveiliging en inschakeltypes
5.7.1 Motorbeveiliging
De minimale vereiste voor driefasige motoren is een
thermisch relais/motorbeveiligingsschakelaar met tem-
peratuurcompensatie, differentieelschakeling en herin-
schakelblokkering conform VDE 0660 en de nationale
voorschriften.
Als het product op een elektriciteitsnet worden aange-
sloten waar vaak storingen optreden, adviseren wij
extra beveiligingen in te bouwen (bijv. overspannings-,
onderspannings- of faseuitvalrelais, bliksembeveili-
ging, enz.). Verder adviseren wij de montage van een
aardlekschakelaar.
Bij het aansluiten van het product moeten de plaatse-
lijke en wettelijke voorschriften in acht worden geno-
men.
5.7.2 Inschakeltypes
Inschakeling direct
Bij vollast moet de motorbeveiliging op de toegekende
stroom volgens het typeplaatje worden ingesteld. Bij
Nederlands
127