14. Vaatbeschadiging als gevolg van chirurgisch trauma of de aanwezigheid van het hulpmiddel.
Vaatletsel kan resulteren in catastrofale of fatale bloeding. Verkeerd geplaatste implantaten
die tegen grote arteriën of venen aan liggen, kunnen erosie van deze vaten en catastrofale
bloedingen in een laat stadium van de postoperatieve periode veroorzaken. Het gebruik van het
cement kan plaatselijke erosie en occlusie van vaten tot gevolg hebben.
15. Schade aan lymfevaten en/of afscheiding van lymfevocht.
16. Inklemming of beschadiging van het ruggenmerg.
17. Fractuur van botstructuren. Fracturen, degeneratieve veranderingen of instabiliteit van
segmenten die grenzen aan het niveau van de gefuseerde wervels.
18. Anafylaxie. Allergische pyrexie.
19. Tijdelijke bloeddrukdaling.
20. Hypertensie of hypotensie.
21. Tromboflebitis.
22. Bloeding en hematoom.
23. Hartaritmie.
24. Heterotope botvorming.
25. Hypoxemie.
26. Bronchospasme.
27. Pijn en/of functieverlies. Tijdelijke verergering van pijn ten gevolge van de warmte die vrijkomt
tijdens polymerisatie van het cement.
28. Hematurie of dysurie.
29. Blaasfistels.
30. Lokale neuropathie.
31. Zenuwbeknelling en dysfagie als gevolg van extrusie van het botcement buiten de bedoelde
toepassing.
32. Darmblokkering door hechting en vernauwing van het ileum ten gevolge van warmteafgifte
tijdens polymerisatie.
33. Plotseling overlijden.
34. Ongewenste weefselreactie.
35. Longontsteking.
36. Longinfectie.
37. Intercostale neuralgie, neuritis, zenuwwortelpijn, radiculopathie.
38. Pneumothorax.
39. Inzakking van een wervel die grenst aan een behandeld niveau, wegens osteoporose.
79 of 376