8.1.3. De Lokalisator positioneren
Positioneer de Lokalisator in de positie op de schaal van de
buitenverpakking, gecentreerd boven de klep met de pijl van
de Lokalisator wijzend in de richting van de liquorflow, zoals
weergegeven door de pijl op de klep.
8.1.4. De druk meten
1.
Breng het Kompas volledig in de Lokalisator in.
Lijn de lijnen op het Kompas uit met de drukwaarden op
de Lokalisator, voor zover dit nog niet het geval is.
2.
Lees op de Lokalisator de drukwaarde af die door de
Kompasnaald wordt aangegeven.
OPMERKING
Het meten van de druk kan ook visueel worden uitge-
voerd zonder gebruik te maken van de afstelkit, aange-
zien de rotor en de radiopake punten door de klep en
de dubbele steriele verpakking heen zichtbaar zijn.
8.1.5. De druk afstellen
1.
Verwijder het Kompas.
2.
Lijn de markering op de Magneet uit met de drukwaarde
uit de vorige paragraaf en schuif de Magneet verticaal in
de Lokalisator zonder daarbij de oriëntatie van de Mag-
neet te wijzigen.
3.
Draai de Magneet tot deze de positie bereikt die is geko-
zen als de druk voor de te implanteren klep.
OPMERKING
De Magneet niet verdraaien als deze niet volledig in
de Lokalisator is ingebracht. Gebeurt dit toch, dan
kan dit het ontgrendelen van de kleprotor en de
aandrijving ervan mogelijk nadelig beïnvloeden.
4.
Plaats de Magneet op meer dan 50 cm afstand van de
klep.
8.1.6. De drukinstelling controleren
Breng het Kompas opnieuw in om de druk te controleren, of
controleer de instelling visueel op de klep.
8.1.7. De geselecteerde druk voor de implantatie regi-
streren
Noteer de drukwaarde uit de vorige stap op de patiëntidenti-
ficatiekaart (PC-SPV) en vergeet niet deze kaart aan de pati-
ent te geven.
8.2. De klepdruk na implantatie meten en/of wijzigen
LET OP
Door het operatielitteken en/of postoperatief oedeem
kan het positioneren van de Lokalisator pijnlijk en on-
nauwkeurig zijn. Dit kan vervolgens het afstellen moeilijk
of zelfs tijdelijk onmogelijk maken.
8.2.1. Het klepmodel vaststellen
1.
Controleer het model en het drukbereik van de af te stel-
len Polaris-klep:
– op de Patiëntidentificatiekaart of in het medisch dos-
sier van de patiënt (traceerbaarheidsetiket),
– en/of middels röntgenonderzoek van de klep.
Zie Gebruiksaanwijzing Polaris
stoperatief röntgenonderzoek: Het klepmodel vaststel-
len en de druk meten".
2.
Controleer onder de Lokalisator of deze compatibel is
met het gebruikte klepmodel:
– referentie is PAK2-LI,
– de zin luidt "uitsluitend ontworpen voor gebruik met
®
POLARIS
SPV-serie".
8.2.2. Het juiste drukbereik op de Lokalisator weergeven
LET OP
Gebruik een afstelkit niet zonder te controleren of het
drukbereik dat zichtbaar is op de Lokalisator overeen-
komt met het af te stellen model.
1.
Controleer of het drukbereik dat in de Lokalisator wordt
weergegeven, overeenkomt met het eerder geïdentifi-
ceerde klepmodel.
2.
Als dat niet het geval is, geeft u het drukbereik weer dat
overeenkomt met het geïmplanteerde klepmodel:
a.
Houd de Localisator met één hand vast.
b.
Draai de rotatiering totdat u een "klik"hoort. De klik
garandeert dat een volledig drukbereik wordt weer-
gegeven.
c.
Herhaal de procedure totdat het gebruikte klepmo-
del aan het linker uiteinde verschijnt en de 5 druk-
ken zichtbaar zijn.
®
-klep, paragraaf "Po-
Pagina 61 van 82