3.
Zuig met de meegeleverde injector en de slang de
motorolie door de vulpijp af.
4.
Vul verse motorolie bij en controleer het oliepeil
(zie 13.3.3).
Verbruikte olie moet conform de geldende voorschrif-
ten worden verwijderd.
13.3.5 Onderhoud van het luchtfilter (Afb. 14 + 15)
m GEVAAR!
Brand- en explosiegevaar!
Brandstof kan bij een incorrecte reiniging ontsteken en
eventueel exploderen. Dit leidt tot ernstige verbrandin-
gen of zelfs de dood.
- Reinig het luchtfilter. uitsluitend door uitkloppen.
- Reinig het luchtfilter nooit met benzine of brandbare
oplosmiddelen.
AANWIJZING!
Risico op materiële schade!
Het bedrijf van de motor zonder ingezet filterelement
kan tot motorschade leiden.
- Laat de motor nooit zonder ingezet luchtfilterele-
ment draaien.
Vervuilde luchtfilters (24a) verminderen het motorver-
mogen door een te lage luchttoevoer naar de carbura-
teur. Regelmatige controle is daarom absoluut nood-
zakelijk.
Het luchtfilter moet elke 25 bedrijfsuren worden gecon-
troleerd en indien nodig worden gereinigd. Bij een zeer
stoffige lucht moet het luchtfilter vaker worden gecon-
troleerd.
1.
Klap de stoel omhoog.
2.
Verwijder de afdekking van het luchtfilter (24) en
verwijder het luchtfilter (24a).
3.
Reinig het luchtfilter (24a) uitsluitend door uitklop-
pen.
4.
Vervang een defecte luchtfilter (24a) door een
nieuwe.
5.
Plaats het luchtfilter (24a) weer terug en brengt de
afdekking van het luchtfilter (24) weer aan.
13.3.6 Onderhoud van de bougie (afb. 7a)
Controleer de bougie voor de eerste keer na 10 be-
drijfsuren op verontreiniging en reinig deze eventueel
met een koperdraadborstel. Daarna de bougie elke 50
bedrijfsuren indien nodig vervangen.
1.
Hang de vangkorf (2) uit en open de onderhouds-
klep.
2.
Trek de bougiestekker (25a) met een draaiende
beweging af.
152 | NL
www.scheppach.com · service@scheppach.com
3.
Verwijder de bougie (25) met de bougiesleutel.
Stel onder gebruik van een voelermaat de afstand in op
0,6-0,8 mm. Breng de bougie (25) weer aan en let erop
dat u deze niet te vast draait.
13.3.7 Zekering vervangen (afb. 16)
De elektrische start is beveiligd met een 5A-zekering (26).
Gebruik nooit een andere zekering en overbrug
deze nooit.
1.
Open de houder van de zekering (26a).
2.
Verwijder de defecte zekering (26) uit de houder
(26a).
3.
Plaats een nieuwe 5A-zekering (26).
4.
Sluit de houder van de zekering (26a).
13.3.8 Controleer de bandenspanning
1.
Controleer voor de start de bandenspanning (zie
ook 10.4)!
2.
Controleer de bandenspanning met een standaard
voetluchtpomp (niet bij de levering inbegrepen) in
regelmatige intervallen.
3.
Vul, indien nodig, met een standaard voetpomp
(niet meegeleverd) bij. De correcte bandenspan-
ning is 1,5 bar aan de voorwielen (9) en 1,8 bar aan
de achterwielen (6).
4.
Belangrijk: Bij een te lage bandenspanning wordt
het risico op het beschadigen van ventielen ver-
hoogd en daarmee ook het risico op het beschadi-
gen van de slangen.
Aanwijzing: Als u vaststelt dat de banden of wielen
beschadigd zijn, moet u contact opnemen met de klan-
tenservice resp. gespecialiseerde werkplaats.
13.3.9 Reparatie
Na reparatie of onderhoud controleren of alle veilig-
heidstechnische delen zijn bevestigd en in optimale
toestand zijn. Delen, waarbij er gevaar voor verwon-
ding voor andere personen en kinderen bestaat, on-
toegankelijk bewaren.
Let op: Conform de wetgeving voor productgaranties
wordt er geen garantie geboden voor schade die ont-
staan is door incorrecte reparaties of door het niet ge-
bruiken van originele reserveonderdelen.
Draag hiertoe een klantenservice of een geautoriseer-
de specialist op. Overeenkomstig geldt dit ook voor
accessoires.