/bloedflowverhouding mag nooit groter zijn dan 2:1.
4) BEHEER VAN HET ARTERIËLE FILTER
Zoals beschreven in paragraaf A heeft de SYNTHESIS C Ph.I.S.I.O een ingebouwd
40 m zelfontluchtend arterieel filter.
Het filter is uitgerust met een kraantje met twee aansluitingen, de ene voor de
recirculatie-/aftaplijn, de andere voor de arteriële monsternemingslijn.
Als u de kraan van de recirculatie-/aftaplijn in de automatische aftapstand laat staan,
is het mogelijk de lucht tijdens de bypass continu uit de oxygenatiemodule te laten
ontsnappen.
Het is raadzaam de lucht continu af te voeren gedurende de eerste 10-15 min. van
de extracorporele circulatie.
5) BLOEDGASANALYSE
Enkele minuten nadat de bypass gestart is, moet het gasgehalte in het bloed
gecontroleerd worden. Afhankelijk van de vastgestelde waarden, gaat u als volgt te
werk:
Hoge pO
verlaag FiO
2
Lage pO
verhoog FiO
2
Hoge pCO
verhoog gasflow
2
Lage pCO
verlaag gasflow
2
Sluit de recirculatie-/aftapkraan.
H. TIJDENS DE PERFUSIE
1) CONTROLE VAN DE VENEUZE RETOUR
Als er een grotere veneuze retourflow nodig is, moet u zowel de oxygenator als het
veneus reservoir laten zakken ten opzichte van de patiënt.
- De geactiveerde coagulatietijd (ACT) moet altijd langer zijn dan of gelijk aan
480 seconden, om een correcte anticoagulatie van het extracorporele
systeem te waarborgen.
- Indien het nodig is een anticoagulans aan de patiënt toe te dienen, moet u
gebruik maken van de A/V monsternemingskraan.
- Voorkom dat in de warmtewisselaar het verschil tussen de temperatuur van
het water en die van het bloed groter is dan 15 °C. Hogere waarden kunnen
gasbellen veroorzaken in het bloed.
2) ARTERIËLE MONSTERNEMING
Steek een monsternemingsnaald in de arteriële Luer-monsternemingskraan. Zet de
kraanhendels van het verloopstuk in de juiste stand om arterieel bloed door het
verloopstuk te laten stromen. De druk aan de arteriële zijde maakt de flow mogelijk.
Zuig het bloedmonster uit de arteriële monsternemingskraan. Draai de arteriële
kraan dicht alvorens de injectienaald te verwijderen.
3) VENEUZE MONSTERNEMING
Controleer of de arteriële kraan gesloten is. Steek een monsternemingsnaald in de
veneuze Luer-kraan. Open de middelste kraan en zuig minstens 10-15 ml bloed aan
alvorens het veneuze monster te nemen. Sluit de middelste en de veneuze kraan.
Breng dit bloed terug door een van de Luer-aansluitingen met filter bovenop het
reservoir. Open de veneuze kraan en neem een monster van veneus bloed af; sluit
de kraan alvorens de naald te verwijderen.
4) INJECTIE VAN GENEESMIDDELEN
Steek de geneesmiddelspuit in de Luer-aansluiting van de middelste kraan. Open de
centrale en veneuze kranen en injecteer het geneesmiddel in het verloopstuk en de
veneuze monsternemingslijn.
Sluit de middelste kraan voor de flow van de geneesmiddelspuit en manoeuvreer
zodanig dat de arteroveneuze lijn "gespoeld" wordt via het kraanverloopstuk. Draai
de kranen dicht wanneer de "spoeling" ten einde is.
Neem enkel bloed af aan de kranen wanneer de pomp in werking is. Anders
daalt de druk van het bloedcompartiment en worden er luchtbellen gevormd.
5) RECIRCULATIE MET LAGE FLOW
(hypothermie gepaard met circulatiestilstand).
a.
Verlaag de gasflow tot onder 500 ml/min. en verlaag het Fi0
van maximaal 30%. Dit om hoge, niet fysiologische pO
voorkomen.
b.
Open de recirculatie-/aftaplijn (Ref.10 op afb.1) en sluit de ingangslijn van het
veneuze reservoir (Ref 1 op afb.1) af.
c.
Verlaag de snelheid van de arteriële pomp tot een waarde van 1000 ml/min.
d.
Sluit de arteriële lijn van de oxygenatormodule (Ref 7 op afb.1) af.
e.
Recirculeer met een flow van 1000 ml/min. gedurende de hele
circulatiestilstand.
f.
Om de bypass na de circulatiestilstand opnieuw te starten, moet u de veneuze
lijn en de arteriële lijn openen en de bloedflow langzaam verhogen.
g.
Zet de recirculatie-/aftaplijn in de stand voor automatisch aftappen.
2
2
tot een waarde
2
-waarden te
2
NL – NEDERLANDS
h.
Pas de gas- en FiO
-flows aan aan de behoeften van de patiënt.
2
- Indien het veneuze reservoir bij bijzonder lage niveaus en/of met lagere
flows geleegd wordt, is grotere oplettendheid geboden.
- Indien tijdens een bijzonder lange ECC wordt waargenomen dat er zich
condens vormt aan de gasuitgang met een daling van de pO
stijging van de pCO
, kunnen de prestaties van de oxygenator verbeteren
2
dankzij een kortstondige maar beduidende verhoging van de gasflow.
Bijvoorbeeld 10 sec."spoelen" met een verdubbelde gasflow ten opzichte
van de bloedflow zou voldoende kunnen zijn. Als dit niet effectief blijkt,
moet de spoeling niet worden herhaald maar moet de oxygenator worden
vervangen.
I.
DE PERFUSIE BEËINDIGEN
Dit moet op basis van de individuele toestand van de patiënt gedaan worden.
Handel zoals hieronder beschreven:
1.
Schakel de gasflow uit.
2.
Schakel de verwarmer-koeler uit.
3.
Verlaag de snelheid van de arteriële flow langzaam tot nul en sluit tegelijkertijd
de veneuze lijn af.
4.
Sluit nu de arteriële lijn af.
- Als de extracorporele circulatie moet worden hersteld, moet een minimale
bloedflow worden gehandhaafd binnen de oxygenator (maximum 1000
ml/min).
- Controleer of het cardioplegiecircuit dat verbonden is met de coronaire
uitgang afgesloten is.
J. HET BLOED OPVANGEN NA DE PERFUSIE
1.
Vang al het bloed uit de veneuze lijn op in het veneuze reservoir, zodra de
chirurg de canules uit de vena cava van de patiënt heeft gehaald.
2.
Open de arteriële lijn en voer door de aortacanule de hoeveelheid bloed toe die
nodig is met het oog op de toestand van de patiënt, waarbij u het niveau in het
veneuze reservoir langzaam laat zakken.
3.
Stop de arteriële pomp als het veneuze reservoir bijna leeg is, en sluit de
arteriële lijn af.
4.
Verbind de recirculatielijn met een inklapbare zak om het bloed in de
gas/warmtewisselaar/geïntegreerde filtermodule op te vangen. Plaats een klem
op de arteriële lijn en start de pomp tot al het resterende bloed is opgevangen.
Het opgevangen bloed kan onmiddellijk worden gebruikt, door het intraveneus
in te brengen, of later, op voorwaarde dat het op de juiste wijze geconserveerd
wordt.
K. VERVANGING
Tijdens de perfusie moet er altijd een reserveoxygenator aanwezig zijn. Nadat het
apparaat gedurende 6 uur is gebruikt met bloed, of indien er zich dusdanige
situaties voordoen waarbij volgens degene die verantwoordelijk is voor de perfusie
de veiligheid van de patiënt niet zeker is (ontoereikende prestaties van de
oxygenator, lekkages, abnormale bloedparameters enz.), moet het apparaat
vervangen worden zoals hieronder is beschreven.
- Pas tijdens de gehele vervangingsprocedure steriele technieken toe.
1) Sluit de gasflow af en plaats een klem op de veneuze retourlijn.
2) Zet de arteriële pomp stil en plaats twee klemmen op de arteriële lijn (5 cm van
elkaar) in de buurt van het ingebouwde filter.
3) Plaats twee klemmen op de veneuze lijn (5 cm van elkaar) in de buurt van de
warmtewisselaar.
4) Schakel de warmtecirculatiepomp uit, sluit de waterlijnen af en verwijder ze.
5) Verwijder de gaslijn en alle arteriële monsternemings- en hercirculatie-
/aftaplijnen door ze los te koppelen van het reservoir.
6) Maak het inklapbare veneuze reservoir los van de oxygenator door de ringmoer
los te draaien.
7) Til het reservoir op.
8) Snijd de arteriële en de veneuze lijn door tussen de twee klemmen.
- Houd de veneuze en de arteriële lijn in deze fase gesloten.
9) Haal de oxygenator uit de houder.
10) Monteer de nieuwe oxygenator, sluit de waterlijnen aan en controleer de
conditie van de warmtewisselaar. Sluit de veneuze en de arteriële lijn aan en
verwijder vervolgens de veneuze klem.
11) Sluit de aftap-/hercirculatie- en afnamelijnen aan.
12) Zorg ervoor dat de kraan in de recirculatiestand is.
13) Sluit de gaslijn aan en regel de FiO
van het apparaat.
2
op max. 40%, controleer de perfecte staat
2
en een
33