Herunterladen Diese Seite drucken

Instelmogelijkheden Op Het Voertuig - Reely Cross Tiger II Bedienungsanleitung

1:10 ep monstertruck

Werbung



11. Instelmogelijkheden op het voertuig

Als u vertrouwd bent met de rijeigenschappen van het modelvoertuig, kunt u het rijgedrag van het voertuig optimaliseren.
De nadere toelichting van het verband tussen de setup instellingen van het chassis en het rijgedrag is evenwel zeer
complex en zou het kader van deze handleiding te buiten gaan. Wij bespreken daarom alleen de ter beschikking
staande instelmogelijkheden.
Voor meer informatie verwijzen wij u naar de betreffende vaktijdschriften en vakboeken die over dit onderwerp zijn
verschenen.
a) Instellen voorspoor/naspoor aan de aandrijfas
De pijl op de tekeningen rechts geeft de rijrichting aan.
De sporing (voorspoor.naspoor) kan door verstellen van de draadstang (afb.
4, pos. A) van beide aandrijfwielen veranderd worden.
Onder 'sporing' verstaat men de positie van het wielvlak t.o.v. de rijrichting
aan. Bij dit voertuig moet het spoor van de vooras met behulp van een
draadstang ingesteld worden. Deze heeft aan het ene uiteinde een rechtse
schroefdraad en aan het andere uiteinde een linkse schroefdraad. Zo hoeft
de spoorstang voor de verstelling niet gedemonteerd te worden.
De verstelling kan gedaan worden met behulp van een kleine steeksleutel.
Let bij het draaien van de spoorstang op de draairichting. Verstel beide
spoorstangen (linker en rechter wiel) op gelijke wijze.
Tijdens het rijden worden de wielen door de rolweerstand vooraan uit elkaar
gedrukt en staan daarom niet meer exact parallel. Ter compensatie kunnen
de wielen van het stilstaand voertuig zo ingesteld worden dat ze vooraan
lichtjes naar binnen wijzen.
Dit toespoor zorgt tegelijkertijd voor een betere zijdelingse geleiding van de
banden en zodoende voor een directere reactie van de besturing.
Als u een zachtere reactie van de besturing wenst, kan een licht naspoor
ingesteld worden, d.w.z. de wielen van het stilstaand voertuig wijzen naar
buiten.
De instelhoek is ter verduidelijking overdreven afgebeeld in de
tekeningen. De maximale hoek voor de instelling van het voor-
resp. naspoor mag niet groter zijn dan 4°.
80
11 EPA-Einstellung für Lenkung und Antrieb (4 kleine Drehregler)
12 Dualrate-Regler für Lenkung
A
13 Hebel für Vorwärts-/Rückwärtsfahrt
Afb. 4
14 Batteriefach
15 Ladebuchse
Toespoor
Uitspoor
Drehregler "EPA-ST (Left)" und "EPA-ST (Right)": Mit diesen zwei Drehreglern wird der Lenkeinschlag nach
links und rechts begrenzt. Die Einstellung ist unabhängig voneinander möglich. Ob die Einstellung für links oder
rechts gilt, ist natürlich abhängig von der Einstellung des Reverse-Schalters (3) und kann dadurch bei diesem
Fahrzeug auch vertauscht sein.
Die Einstellung des maximalen Lenkeinschlags soll bewirken, dass der Antrieb des Lenkservos nicht überlastet
wird, wenn die Lenkmechanik bereits die Endstellung erreicht hat. Ein größerer Winkel des Lenkservos führt
dadurch ja nicht mehr zu einer Bewegung der Lenkmechanik, sondern nur noch zu einer Überlastung des
Servogetriebes und zu einem hohen Stromverbrauch.
Drehregler "EPA-TH (Backward)" und "EPA-TH (Forward)": Mit diesen zwei Drehreglern wird die maximale
Geschwindigkeit für Rückwärts- und Vorwärtsfahrt eingestellt. Normalerweise sollten die beiden Drehregler voll-
ständig nach rechts im Uhrzeigersinn auf "MAX" gedreht werden. Für Fahranfänger ist es jedoch sinnvoll, die
Geschwindigkeit zu begrenzen.
Ob die Einstellung für Vorwärts- oder Rückwärtsfahrt gilt, ist natürlich abhängig von der Einstellung des Reverse-
Schalters (4) und kann dadurch bei diesem Fahrzeug auch vertauscht sein.
Mit dem Dualrate-Regler wird der mögliche Lenkwinkel bei Bewegung des Drehrads (8) begrenzt. So kann z.B.
bei höheren Geschwindigkeiten feinfühliger gesteuert werden.
Regler nach rechts drehen = großer Lenkwinkel bei Vollausschlag des Drehrads (8)
Regler nach links drehen = kleiner Lenkwinkel bei Vollausschlag des Drehrads (8)
Mit diesem Hebel wird der Antrieb und die Bremsfunktion des Fahrzeugs gesteuert. Beachten Sie dazu das
Kapitel 9. j) weiter hinten in dieser Anleitung.
Legen Sie hier entweder 8 Batterien vom Typ AA/Mignon oder 8 Akkus polungsrichtig ein. Die Polarität ist dabei im
Batteriefach angegeben.
Wenn Akkus im Sender eingelegt sind, können diese mittels einem geeigneten Ladekabel und Ladegerät aufge-
laden werden.
Der Ladestrom darf dabei 250mA nicht überschreiten, da andernfalls die Leiterbahnen im Sender beschädigt
werden können. Schließen Sie deshalb keine Schnellladegeräte an! Achten Sie auf die richtige Polarität (Innen-
kontakt der Ladebuchse führt "+").
Versuchen Sie niemals, herkömmliche nicht wiederaufladbare Batterien aufzuladen! Es besteht Brand-
und Explosionsgefahr!
9

Quicklinks ausblenden:

Werbung

Kapitel

loading