Controleer vóór elke start of de propeller stevig vastzit daar houten propellers b.v. door warm-
te-inwerking veranderen.
Maak de veiligheidsmoer los, draai de propellermoer correct vast (niet met geweld tot na de
aanslag draaien, dit kan schade aan de propeller veroorzaken!) en draai de veiligheidsmoer
weer vast.
6. Gloeiplug driver
Gebruik steeds 5 gelijke gloeipluggen voor de cilinders van de motor. Verschillende gloeiplug-
gen kunnen foute starts of het afslaan van de motor tot gevolg hebben.
Er zijn speciale gloeiplugstekkers meegeleverd die gemakkelijk op de gloeipluggen gestoken
kunnen worden; bijna net als bij een "echte" auto.
Plaats de kabels zo, dat ze niet met de uitlaatpijpen in aanraking komen. Zorg in het
model voor een aansluiting zodat de batterij of accu gemakkelijk vervangen kan worden.
Als u geen batterij/accu in het model wilt gebruiken, kunt u de aansluiting van de kabel-
boom natuurlijk ook op een geschikte plaats in het model aanbrengen om een startbatte-
rij of startaccu van buitenaf op het model aan te sluiten.
• Verbind de gloeipluggen met de pluspool van de batterij/accu.
• De minpool van de batterij/accu moet met de motorbehuizing verbonden worden.
Let op een goed contact met de massa, dit is enorm belangrijk voor de juiste werking van de
gloeipluggen.
• Een vermogensschakelaar (15A of meer) dient in de minkabel geschakeld te worden om de
gloeiplug driver buiten het model gemakkelijk in en uit te kunnen schakelen. Daardoor is een
loskoppelen of aansluiten tijdens het opstarten (b.v. als een van de cilinders niet correct ont-
steekt) overbodig.
• Het is uiterst handig als u uw vliegtuigmodel van een bijkomende batterij of accu voorziet
om tijdens de vlucht de gloeipluggen te kunnen gebruiken. Dit is vooral bij lagere toerental-
len voordelig als er een cilinder afslaat (gloeiplug warmt bij lagere toerentallen niet meer vol-
doende op).
Plaats hiertoe in de minkabel een servoschakelaar om via de afstandsbediening de gloeiplug
driver in of uit te kunnen schakelen.
Deze kan bij hiervoor geschikte afstandsbedieningen met computer ook met de gashendel
verbonden worden om bij lagere toerentallen automatisch de gloeiplug driver in te schakelen
(en bij hogere toerentallen weer uit te schakelen).
80
Bild 7
• Schnelle Veränderungen der Einstellung der Düsennadel können zum sofortigen Stillstand
des Motors führen, vor allem, wenn er noch nicht eingelaufen ist.
1 Einstellung beim Start
2 Düsennadel langsam (!) zudrehen
3 Maximale Drehzahl
4 Motor stoppt
Der optimale Bereich für die Einstellung der Düsennadel während dem Betrieb liegt wie
im Bild gezeigt im Bereich von etwa 40° der maximalen Drehzahleinstellung.
Bild 11
17