Textron Jacobsen Tri-King Sicherheits-, Betriebs- Und Wartungshandbuch Seite 78

5 BEDIENINGSELEMENTEN
5.2 BEDIENINGSELEMENTEN __________________________________________________
A. Gashendel
Wordt gebruikt om het motortoerental te regelen.
B. Gloeibougieschakelaar
Wordt gebruikt om de gloeibougies in werking te stellen
(zie Sectie 4.4).
C. Contactverbreker
Als de meters of het ontstekingssysteem niet juist
werken moet de verbreker worden gecontroleerd,
waarna de kap moet worden ingedrukt om hem te her-
activeren.
D. Watertemperatuur
Geeft de temperatuur van het motorkoelmiddel aan. De
normale bedrijfstemperatuur dient 85-91°C te zijn.
E. Motorolie
De verklikker gaat branden als de motoroliedruk onder
48 kPa daalt. Zet de motor dan onmiddellijk stil, stel de
oorzaak vast en herstel het probleem alvorens weer tot
gebruik over te gaan.
F. Voltmeter
Geeft de staat van de accu aan. Tijdens normale werk-
ing mag de meter zich nooit in de rode zone bevinden.
G. Urenteller
Wordt gebruikt om de perioden tussen onderhoudsbeur-
ten of maaiwerkzaamheden te timen. De teller werkt
alleen wanneer de contactsleutel in de ON-stand (Aan)
staat.
H. Contactschakelaar
Wordt gebruikt om de motor te starten. Verwijder de
sleutel wanneer de tractor buiten gebruik is.
J. Kooi / Driewielaandrijvingsschakelaar
Wordt gebruikt om de maaiers in te schakelen, alsmede
om twee- of driewielaandrijving (2-WD/3-WD) te
selecteren.
a. Trek de hendel omhoog en voorwaarts om de kop-
peling en de 3-WD stand in te schakelen.
b. Druk de hendel omlaag om de koppeling uit te
schakelen en de 2-WD stand in te schakelen.
K. Achteruitdraaischakelaar
Wordt uitsluitend gebruikt voor onderhoud om de kooien
en het ondermes aan te scherpen.
N.B.: De schakelaar moet voor normale werking in de
'vooruitdraaistand' staan. Na beëindiging van het
achteruitdraaien moet
verwijderd en opgeborgen.
L. Parkeerremlampje
Geeft aan dat de parkeerrem is aangetrokken. De
parkeerrem moet
tractiepedaal wordt ingedrukt.
nl-20
de sleutel altijd
worden vrijgezet alvorens
M. Hef-/Daalpedaal
Wordt gebruikt om de hulpstukken omhoog of omlaag te
brengen. Druk de bovenkant van de pedaal (M
de kooien te laten zakken en in te schakelen. Houd de
pedaal ingedrukt totdat de hulpstukken volledig zijn
neergelaten en laat hem pas daarna los.
Druk de onderkant van de pedaal (M
omhoog te brengen en te stoppen. Houd de pedaal
ingedrukt totdat de hulpstukken volledig omhoog zijn
gebracht en laat hem pas daarna los.
N. Tractiepedaal
Wordt gebruikt om de richting en snelheid van de
machine te regelen.
Druk de bovenkant van de tractiepedaal (N
in om vooruit te rijden en de onderkant (N
achteruit te rijden. De pedaal keert na loslaten naar de
vrijstand terug.
Druk de tractiepedaal in het geheel niet in wanneer het
parkeerremlampje (K) brandt.
P. Parkeerremhefboom
Optrekken en vooruit drukken om de rem aan te
trekken. Achteruittrekken en omlaagdrukken om de rem
uit te schakelen.
R. Motorkapgrendel
Wordt gebruikt om de motorkap gesloten te houden.
S. Linker motorkap
Gebruikt om de motor en het gebied van de radiator te
bedekken. Zie Sectie 3.3 voor instructies om te openen.
T. Rechter motorkap
Gebruikt om de tractiepomp en het gebied met de
hydraulische filter te bedekken. Zie Sectie 3.3 voor
instructies om te openen.
U. Paneelvergrendelingen
Gebruikt om de kap aan de stuurkolom vast te zetten.
V. Koelluchtinlaat
W. Motorluchtfilterinlaat
X. Lichtschakelaar - (Optionele set)
Gebruikt om de optionele lichten aan en uit te
schakelen.
Y. Stuurkolomkap
Gebruikt om de stuurkolom, relais en zekeringen te
worden
bedekken. Zie Sectie 3.4 voor instructies om het te
verwijderen.
de
) in om
1
) in om de kooien
2
) langzaam
1
) om
2