Conrad VC-608 Bedienungsanleitung Seite 17

• Wees vooral voorzichtig bij het werken met spanningen die groter zijn dan 25 V
wisselspanning (AC) resp. 35 V gelijkspanning (DC). Reeds bij deze spanningen
kunt u een levensgevaarlijke elektrische schok verkrijgen indien u elektrische
geleiders aanraakt.
U dient daarom eerst de spanningsbron uit te schakelen, vervolgens het meetap-
paraat met de aansluitpunten van de te meten spanningsbron te verbinden, het
benodigde spanningsmeetbereik aan het meetapparaat in te stellen en pas dan de
spanningsbron weer in te schakelen.
Na afloop van de meting dient u de spanningsbron uit te schakelen en de meetd-
raden van de aansluitpunten van de spanningsbron los te maken.
• Bij spanningsmetingen mag de multimeter zich niet in het stroommeetbereik
bevinden.
• Voor elke wisseling van het meetbereik moeten de meetstiften van het meetobject
worden verwijderd.
• Controleer vóór elke meting uw multimeter resp. de meetdraden op beschadi-
ging(en).
• Gebruik voor het meten uitsluitend de meetdraden die met de multimeter zijn
meegeleverd. Enkel deze zijn goedgekeurd.
• Om elektrische schokken te voorkomen, mag u tijdens de meting de meetstiften
en de te meten aansluitpunten (meetpunten) in geen geval aanraken, ook niet indi-
rect.
• De spanning tussen multimeter en aarde mag nooit hoger zijn dan 1000 V geli-
jkspanning resp. 750 V wisselspanning.
• Gebruik het meetapparaat niet in ruimten of bij ongunstige omgevingscondities
waarin/waarbij brandbare gassen, dampen of stoffen aanwezig (kunnen) zijn. U
dient om veiligheidsredenen in ieder geval te vermijden dat de multimeter en/of de
meetdraden vochtig of nat worden. Vermijd het gebruik in de directe nabijheid van
a) krachtige magneetvelden (door luidsprekers, magneten)
b) elektromagnetische velden (door transformatoren, motoren, spoelen, relais,
beveiligingen, elektromagneten, enz.)
c) elektrostatische velden (door op/ontladingen)
d) zendantennes of HF-generatoren
• Gebruik de multimeter nooit kort vóór, tijdens of kort na een onweersbui (blikse-
minslag! / energierijke overspanningen!). Let erop, dat uw handen, schoenen, kle-
ding, de grond, de multimeter resp. de meetdraden, schakelingen en schakelon-
derdelen, enz. absoluut droog zijn.
108
±(1,00%+20dgts)
Bürdenspannung =Spannungsabfall am Shunt (Widerstandswert) ermittelt sich aus
Meßstrom x (Shuntwiderstand + Sicherungswiderstand) Crestfaktor max. 3 Zusätzl.
Meßfehler bei untersch. Kurvenformen siehe Wechselspannung ACV und ACmV
Mischstrom ACA + DCA (TRUE RMS)
5000 uA ±(1,50%+50dgts)
500 mA ±(1,50%+50dgts)
10 A ±(1,50%+50dgts)
Genauigkeit bis 60% des Meßbereiches; über 60% bis 100% beträgt der Meßfeh-
ler für alle Bereiche:
±(2,00%+50dgts)
Bürdenspannung =Spannungsabfall am Shunt (Widerstandswert) ermittelt sich aus
Meßstrom x (Shuntwiderstand + Sicherungswiderstand)
Crestfaktor max. 3
Zusätzl. Meßfehler bei untersch. Kurvenformen siehe Wechselspannung ACV und
ACmV
nS - Messung (Leitwert = Kehrwert des Widerstandes gemessen in "Siemens")
500 nS ±(3,00%+5dgts)
Spannung am offenen Meßkreis 2,5 V
Kurzschlußstrom max. 25 nA
Zenerdioden-Messung
Spannung
15 V ±(5,0%+10dgts)
Spannung am offenen Meßkreis ca. 15 bis 22 V
Teststrom erzeugt mit Hilfe einer Konstantstromquelle mit einer Tol. von ±5%
Widerstand mit 2,5 V Meßspannung
50 Ohm ±(1,00% + 20 dgts)
5 kOhm ±(0,2% + 5 dgts)
50 kOhm ±(0,2% + 5 dgts)
500 kOhm ±(0,2% + 5 dgts)
5 MOhm ±(0,2% + 5 dgts)
50 MOhm ±(1,0% + 10 dgts)
Low-Voltage-Ohm-Messung mit 0,25 V Meßspannung
5 kOhm ±(0,2%+ 5 dgts)
50 kOhm ±(0,2%+ 5 dgts)
500 kOhm ±(0,2%+ 5 dgts)
5 MOhm ±(0,2%+ 5 dgts)
50 MOhm ±(1,0%+ 10 dgts)
0,1 uA DC bis 1 kHz
10 uA DC bis 1 kHz
1 mA DC bis 1 kHz
0,1 nS
Teststrom
1 mV 1 mA
Kurzschlußstrom max.
0,01 Ohm 1,7 mA
0,1 Ohm 1,7 mA
1 Ohm 240 uA
10 Ohm 25 uA
0,1 kOhm 2,5 uA
1 kOhm 250 nA (=0,25 uA)
1 Ohm 170 uA
10 Ohm 24 uA
0,1 kOhm 2,5 uA
1 kOhm 250 nA
10 kOhm 25nA
33