Herunterladen Inhalt Inhalt Diese Seite drucken

Opstelling/Montage; Elektrische Aansluiting; Inbedrijfname - Wilo MVI 2..-6 Betriebsanleitung

Inhaltsverzeichnis

Werbung

NEDERLANDS

5. Opstelling/Montage

– Raadpleeg de gegevens vermeld op de typeplaatjes van de pomp
en de motor.
5.1. Montage
Monteer de pomp pas nadat alle soldeer- en las-
OPGELET!
werkzaamheden zijn uitgevoerd en nadat het lei-
dingsysteem, indien noodzakelijk, is gespoeld. Ver-
ontreinigingen kunnen leiden tot het uitvallen van de
pomp.
– Stel de pomp op een droge, vorstvrije plaats op.
– Het montagevlak moet horizontaal en egaal zijn. Door een schuine
opstelling van de pomp treedt een versnelde slijtage van de lagers
op. De pomp dient voor een juiste werking verticaal te worden opge-
steld.
– Stel de pomp op een goed toegankelijke plaats op, teneinde de
controle en demontage van de installatie te vereenvoudigen. De
pomp moet loodrecht op een voldoende zware betonsokkel worden
gemonteerd (figuur 2, nr. 13). Breng tussen de sokkel en de onder-
grond trillingsdempers aan.
– Raadpleeg tabel 2 onder paragraaf 1.2.1. en figuur 3 voor de mon-
tageafmetingen en de aansluitwaarden.
– Bij zware pompuitvoeringen dient boven de pomp een haak (figuur
2, nr. 12) of een oog met voldoende draagvermogen (totaal gewicht
van de pomp: zie catalogus/specificaties) te worden aangebracht,
waaraan bij onderhoud of herstel van de pomp, heftuigen of derge-
lijke hulpmiddelen kunnen worden bevestigd.
– Bij het monteren van de ovale flens voor de uitvoering PN 16
(MVI 2.../4...) mag uitsluitend gebruik worden gemaakt van de bijge-
leverde schroeven. Bij gebruik van langere schroeven kan de pomp-
voet beschadigd worden.
– De pijl op het pomphuis duidt de doorstromingsrichting aan.
– Toevoer- en drukleidingen dienen spanningsvrij te worden gemon-
teerd. Monteer compensatoren met afstandsbegrenzing die de trillin-
gen kunnen opvangen. De buizen moeten zodanig worden beve-
stigd (figuur 2, nr. 7) dat het gewicht van de buizen niet volledig door
de pomp wordt gedragen.
– De afsluiters (figuur 2, nr. 2 en 3) moeten in principe aan de voor- en
achterzijde van de pomp worden gemonteerd. Hierdoor vermijdt
u dat de installatie bij controle of bij het vervangen van de pomp
volledig moet worden geledigd en opnieuw moet vullen.
– Het is raadzaam voor de toevoerleiding een nominale breedte te
kiezen die één nominale maat groter is dan de breedte van de
pompaansluiting.
– Om drukverlies te voorkomen, dient de toevoerleiding zo kort moge-
lijk te worden gehouden. Vermijd vernauwingen veroorzaakt door
bochten en ventielen.
– De drukleiding moet worden uitgerust met een terugslagventiel
(figuur 2, nr. 4).
– Beveilig de glijringdichting tegen droogloop. De gebruiker dient een
voordrukregelaar resp. een niveauregelaar te monteren.
– Bij rechtstreekse aansluiting op het openbare drinkwaternet moet
ook de toevoerleiding voorzien worden van een terugslagklep (figuur
2, nr. 4) en een afsluitventiel (figuur 2, nr. 2).
– Bij nietrechtstreekse aansluiting via een voorgeschakelde recipiënt
dient de toevoerleiding door de gebruiker te worden voorzien van
een zuigkorf (figuur 2, nr. 8), die moet verhinderen dat grote onzui-
verheden in de pomp terechtkomen.
– Bij de begrenzing van de nominale druk PN moet erop gelet worden
dat de nominale druk gelijk is aan de som van de toevoerdruk en de
nul-pershoogte:
PN
P
+ P
TOEVOER
Q = 0
– Om te voorkomen dat er bij een geringe capaciteit luchtbellen en
temperatuurpieken in het bovenste gedeelte van de pomp ontstaan
(beschadiging van de glijringdichting), kan er een bypass-leiding op
de pomp worden geïnstalleerd (figuur 2, BP, Toebehoren).

5.2 Elektrische aansluiting

De elektrische aansluiting dient, overeenkomstig de gel-
dende voorschriften, door een plaatselijk erkend elektro-
technisch bedrijf te worden uitgevoerd.
20
– Het stroomtype en de spanning van de netaansluiting moeten over-
eenstemmen met de gegevens op het typeplaatje.
– Pomp/installatie reglementair aarden,
– Om overbelasting van de motoren te voorkomen, moeten ze door
de exploitant worden voorzien van een motorbeveiligingsschakelaar.
Afstelling van de motorbeveiligingsschakelaar:
Rechtstreekse activering: afstellen op de nominale stroom van de
motor, overeenkomstig de specificaties op de typeplaat van de motor.
Y- -activering: Wanneer de motorbeveiligingsschakelaar in de toevoer
naar de Y- -beveiligingscombinatie is geschakeld, wordt de schake-
laar afgesteld zoals bij de rechtstreekse activering. Is de motorbeveili-
gingsschakelaar evenwel in een spoor van de motortoevoer
(U1/V1/W1 of U2/V2/W2) ondergebracht, dan dient deze te worden
afgesteld op de waarde 0,58 x nominale stroom motor.
– De stroomtoevoerkabel kan naar keuze langs de linker- of rechter-
zijde in de klemmenkast worden geleid. Maak de overeenstemmen-
de opening vrij door het voorgestanste deksel te verwijderen, breng
de PG-schroefverbinding tot stand en trek de aansluitkabel door de
PG-schroefverbinding.
– De aansluitleiding moet beschermd worden tegen de temperatuurin-
vloeden en trillingen die door de motor of de pomp kunnen worden
veroorzaakt.
– Bij toepassing van de pomp in installaties waarbij de temperatuur
van het te verpompen medium hoger ligt dan 90 °C, dient een hitte-
bestendige aansluitkabel te worden gebruikt.
– De aansluiting op het net dient conform de klemmenaansluitsche-
ma's voor draai- of wisselstroom in de klemmenkast van de pomp te
geschieden (figuur 4).
– Door de motor telkens over een hoek van 90° te draaien, kan de
klemmenkast in een eventueel gunstigere stand worden gebracht.
Verwijder hiertoe de koppelingsbeveiliging (figuur 1, nr. 2) en draai de
verbindingsschroeven (figuur 1, nr. 1) van de kap en de motorflens
los. Vergeet bij het monteren van de koppelingsbeveiliging de veilig-
heidsschroef niet opnieuw vast te draaien.
5.3 Werking met een frequentieomvormer
Het toerental van de pomp kan worden geregeld door deze uit te
rusten met een frequentieomvormer. Grenswaarden voor de toerental-
regeling: 40%n
.
n
100%n
nom
Raadpleeg de montage- en bedieningsvoorschriften voor de aansluit-
ing en de werking van de frequentieomvormer.
Om te voorkomen dat de motorwikkeling overbelast of beschadigd
wordt en er gehuidshinder zou ontstaan, mogen er zich ter hoogte van
de frequentieomvormer geen spanningstoenamesnelheden van meer
dan 500 V/µs en spanningspieken û > 650 V voordoen. Wanneer een
dergelijke toenamesnelheid van de spanning niet kan worden uitgeslo-
ten, moet tussen de frequentieomvormer en de motor een LC-filter
(motorfilter) worden ingebouwd. De filter dient door de fabrikant van de
frequentieomvormer/filter te worden gemonteerd.
De regeltoestellen met frequentieomvormer die door WILO worden
geleverd, zijn reeds voorzien van een filter.

6. Inbedrijfname

Ter bescherming van de glijdichtring mag de pomp
OPGELET!
niet drooglopen.
– Sluit beide afsluitkleppen en draai de ontluchtingsschroef (figuur 2,
nr. 5) 1,5 tot 2 slagen open.
– Draai het afsluitventiel (figuur 2, nr. 2) aan de toevoerzijde langzaam
open tot de lucht uit de ontluchtingsschroef is verwijderd en er te
verpompen medium naar buiten stroomt. Het ontsnappen van de
lucht is duidelijk merkbaar aan het sissende geluid. Sluit de ont-
luchtingsschroef.
– Draai het afsluitventiel aan de drukzijde (figuur 2, nr. 3) langzaam
open. Ga na of de manometer aan de drukzijde eventueel een onge-
lijkmatige druk aanwijst. Dit kunt u afleiden uit het op en neer bewe-
gen van de manometerwijzer. Bij ongelijkmatige druk moet de instal-
latie opnieuw worden ontlucht.
.
nom

Quicklinks ausblenden:

Werbung

Inhaltsverzeichnis
loading

Diese Anleitung auch für:

Mvi 4..-6Mvi 8..-6Mvi 16..-6

Inhaltsverzeichnis