de verbindingsstekker weer in de aansluiting
van de zadelpen met geïntegreerde accu
nadat de accu opgeladen werd.
Accu verwijderen en extern opla-
den (afb. J)
1. Open het slot (15) met de sleutel (1).
2. Los de snelspanhefboom (27) van de zadel-
pen met geïntegreerde accu (14).
3. Draai de borgring aan de verbindingsstekker
(17) een kwartdraai naar links en trek deze
vervolgens uit de aansluiting (14a) van de za-
delpen met geïntegreerde accu (14) (zie afb. J).
4. Trek de zadelpen met geïntegreerde accu
rustig en gelijkmatig uit het frame (8) om een
kantelen te vermijden.
Opmerking: De zadelpen met geïntegreerde
accu is geolied. Let op uw kleding.
5. Draai de sleutel in de richting van de pijl en
trek hem af.
6. Laad de accu (zie „Accu laden").
Opmerking: Neem in acht dat een afgeno-
men component of een verwijderde accu geen
bescherming tegen diefstal vormt. De EPAC kan
ook zonder ondersteuning van de aandrijfcom-
ponenten in gebruik genomen worden. Beveilig
de EPAC altijd met een veilig en getest fietsslot
aan een vaststaand voorwerp.
Accu aanbrengen (afb. J)
1. Open het slot (15) met de sleutel (1).
2. Steek het zadel (11) en de zadelpen met geïn-
tegreerde accu (14) in de zadelbuis (35).
3. Steek de verbindingsstekker (17) weer in de
aansluiting.
4. Pas de zithoogte aan (zie afb. D).
5. Draai de sleutel in de richting van de pijl en
trek hem af.
6. Sluit de snelspanhefboom (27).
Aanwijzingen voor de omgang
met de accu
• De levensduur van de accu kan verlengd wor-
den als deze goed onderhouden en vooral bij
de juiste temperaturen opgeborgen wordt.
• Wordt de accu langere tijd in een lege
toestand opgeborgen, dan kan deze ondanks
de geringe zelfontlading beschadigd en de
opslagcapaciteit in ruime mate verminderd
worden.
• Het is niet aanbevelenswaardig om de accu
permanent op het acculaadtoestel aangeslo-
ten te laten.
• Laat de accu bv. in de zomer niet in de auto
liggen en berg deze buiten direct zonlicht op.
• Fiets niet met gedemonteerde accu.
• Koude verkort de werkingsduur van de accu
(maximaal 20% verlies). De accu heeft tijdens
een rit in de winter niet hetzelfde vermogen
als in de zomer. Volgende punten helpen om
het vermogen van de accu ook in de winter
zoveel mogelijk te handhaven:
1. Laad de accu op een droge plaats bij 15-20°C
op.
2. Voordat je de accu oplaadt, dient deze eerst
kamertemperatuur aan te nemen.
3. Neem de accu in de winter tussen de ritten
door altijd mee in een op temperatuur ge-
brachte kamer en laat de accu niet buiten aan
de EPAC.
58
NL/BE
Opmerking: Als de accu buiten heeft gestaan
bij lage temperaturen of in een onverwarmde ru-
imte, is het mogelijk dat de accu niet kan worden
ingeschakeld op de EPAC. Het beveiligingscircuit
voor de accu is geactiveerd door de lage tem-
peraturen. De accu moet kort op de acculader
worden aangesloten om deze te deactiveren.
Voorwaarden om de accu op
te bergen
• Berg de accu zo mogelijk op een droge,
goed geventileerde plaats op. Bescherm de
accu tegen vochtigheid en water.
• De omgevingstemperatuur moet 10 °C tot
25°C bedragen. Bij ongunstige weersomstan-
digheden is het aanbevelenswaardig om de
accu te verwijderen en in gesloten ruimtes op te
bergen totdat deze opnieuw gebruikt wordt.
• Wanneer de accu opgeborgen wordt, mag
deze noch volledig opgeladen noch leeg
zijn. Een laadtoestand van ca. 20 tot 80% is
ideaal. Berg de accu als volgt op:
– in ruimtes met rookmelders,
– niet in de nabijheid van brandbare of licht
ontvlambare voorwerpen,
– niet in de nabijheid van hittebronnen.
Versnellingspook (afb. K)
De EPAC heeft een versnellingspook. Met
behulp van de versnellingspook kunt u het voor
de aandrijving noodzakelijke prestatievermogen
aan de op het parcours heersende omstandighe-
den en aan de snelheid aanpassen.
Een regelmatig onderhouden en verzorgde
versnellingspook vertoont slechts geringe slijta-
geverschijnselen.
Neem volgende informatie in acht om vroegtijdi-
ge slijtage te voorkomen:
•
Trap tijdens het schakelen niet al te fel op
de pedalen.
•
Schakel vóór opgaande hellingen vroegtij-
dig naar de gewenste versnelling.
•
Controleer regelmatig alle onderdelen van
de versnellingspook.
•
Richt u tot een servicewerkplaats als
onderdelen beschadigingen vertonen, als
u tijdens het schakelen ongewone geluiden
waarneemt of als u niet naar behoren naar
alle versnellingen kunt schakelen.
•
Laat de schakelhefboom (36a, 36b) na het
schakelen telkens los, zodat deze naar de
beginpositie terugkeert om het schakelen
compleet uit te voeren.
•
Reinig en smeer regelmatig de ketting. Een
schone ketting moet op de scharnierpunten
met een geschikt smeermiddel geolied
worden.
•
Voor een veilige werking van de ketting en
van de versnellingspook moet de ketting
een bepaalde spanning vertonen. Ze kan
anders afspringen en tot een valpartij
leiden. Laat de kettingspanning regelmatig
door een vakman nakijken.
•
In het bijzonder dienen de aanwijzingen in
het hoofdstuk „Onderhoud" in acht geno-
men en opgevolgd te worden.
Schakelhefboom bedienen
•
Druk op de schakelhefboom A (36a) aan
de rechterzijde van het stuur, zodat hij
1× vastklikt om een versnelling hoger te
schakelen.
•
Druk op de schakelhefboom A (36b) aan
de rechterzijde van het stuur, zodat hij
1× vastklikt om een versnelling lager te
schakelen.
De ingezette versnelling kan aan de schakelhef-
boom afgelezen worden.
Vóór de eerste rit
• Laad de accu volledig op.
• Maak u vertrouwd met het rijgedrag en de
remmen. Vergewis u ervan, welke remhef-
boom respectievelijk het voor- en achterwiel
bedient.
Opmerking: De linkse remhefboom (12a)
bedient de voorwielrem (18a), de rechtse rem-
hefboom (12b) de achterwielrem (18b).
• Pas de zadelhoogte aan uw lichaamslengte
aan (afb. D).
Vóór iedere rit
Bandenspanning controleren
De banden (19) dienen de luchtdruk te vertonen
die in de door de fabrikant verstrekte gegevens
aanbevolen wordt. De aanbevolen spanning
van de voorgemonteerde Kenda-banden is 2,5-
5,0 bar. De informatie over de aanbevolen druk
vindt u aan de buitenzijde op de band. Neem
altijd de op de bandenflanken beschreven
aanbevelingen met betrekking tot de luchtdruk
in acht! Controleer de bandenspanning met een
geschikte pomp met manometer.
Remmen controleren
Bedien de remmen en controleer de correcte
werking.
Velgen controleren
Controleer de velgen (20) of fietswielen regel-
matig op beschadigingen, zoals bv. scheuren of
steenslag, en op een correcte rechte uitloop.
Accu controleren
Zorg ervoor dat de accu vergrendeld is (zie
„Accu aanbrengen"), omdat deze anders zou
kunnen loskomen wanneer u aan het fietsen bent
en de stroomtoevoer dan niet meer gegaran-
deerd is.
Aanwijzingen om veilig te fietsen
• Maak u met de rijstijl van de EPAC langzaam
vertrouwd.
• Het is aanbevolen om de eerste ervaringen
met de EPAC ver weg van druk bereden stra-
ten op te doen. Probeer verschillende rijstan-
den uit. Begin met de laagste rijstand. Zodra
u zich zeker voelt, kunt u met de EPAC aan
het verkeer deelnemen. Test de reikwijdte van
de EPAC in uiteenlopende omstandigheden
voordat u langere, veeleisende ritten plant.
Opmerking: De effectieve reikwijdte van
de EPAC is van tal van specifieke factoren
afhankelijk. Factoren kunnen bijvoorbeeld bui-
tentemperatuur, rijstijl of gewicht van de fietser,
de hoedanigheid van het terrein en de gekozen
rijstand zijn.
• Fiets vooral bij hogere snelheden uiterst proac-
tief. Pas uw rijstijl aan de gegeven omstandig-
heden aan.
• Tracht niet de maximale ondersteuningssnel-
heid of het rijgedrag door een wijziging van
parameters te manipuleren.