Apparaat met NiMH-voeding T4 (type HBT 0000) /
T4 HC (type HBT 0100) opladen
WAARSCHUWING
Explosiegevaar! Om het risico op ontbranding van brandbare of explosieve
atmosferen te verminderen, de volgende waarschuwingen en
gevaaraanduidingen strikt opvolgen:
Niet ondergronds of in explosiegevaarlijke gebieden opladen!
De opladers zijn niet volgens de richtlijnen voor mijngas en explosieveiligheid
gebouwd.
NiMH-voeding T4 (type HBT 0000) of T4 HC (type HBT 0100) met
bijbehorende Dräger-oplader opladen. Omgevingstemperatuur tijdens het
opladen: 0 tot +40 °C.
Ook bij een niet-gebruikt apparaat is het raadzaam het apparaat in de
laadconsole te bewaren!
Plaats het uitgeschakelde apparaat in de laadconsole.
– LED-weergave op de laadconsole:
Laden
Storing
Vol
Om de accu's te ontzien wordt alleen in het temperatuurbereik van 5 tot 35 °C
opgeladen. Wanneer de grenswaarden van dit temperatuurbereik worden
overschreden, wordt het opladen automatisch onderbroken. Zodra de waarden
weer binnen het temperatuurbereik liggen wordt het opladen automatisch
voortgezet. De laadtijd bedraagt meestal 4 uur. Een nieuwe NiMH-voeding
bereikt na drie volledige laad- / ontlaadcycli de volle capaciteit. Sla het
apparaat nooit voor lange tijd (maximaal 2 maanden) op zonder voeding omdat
dan de ingebouwde bufferbatterij leeg raakt.
94
Handmatige functietest (bumptest) uitvoeren
AANWIJZING
De automatische functietest met het Bump Test Station wordt beschreven in
het Technische Handboek.
Bereid de testgascilinder voor; daarbij moet de flow 0,5 L/min bedragen en de
gasconcentratie hoger zijn dan de te testen alarmdrempelconcentratie.
Testgascilinder met de kalibratiecradle (bestelnr. 83 18 752) verbinden.
VOORZICHTIG
Gevaar voor uw gezondheid! Adem het testgas nooit in.
Gevareninstructies in de bijbehorende veiligheidsinformatiebladen opvolgen.
WAARSCHUWING
CSA-eis: vóór gebruik moet een bumptest worden uitgevoerd. Deze moet in
het meetbereik 25-50 % van het meetbereikeindwaarde uitvoeren, daarbij kan
de weergegeven meetwaarde 0-20 % van de daadwerkelijke meetwaarde
afwijken. De meetnauwkeurigheid kan door kalibratie worden gecorrigeerd.
Apparaat inschakelen en in de kalibratiecradle plaatsen – omlaag drukken
totdat het vastklikt.
Open de klep van de testgascilinder, zodat gas langs de sensoren stroomt.
Wacht, totdat het apparaat de testgasconcentratie met voldoende tolerantie
weergeeft:
Ex: ±20 % van de testgasconcentratie
1)
O
: ±0,6 Vol.-%
2
TOX: ±20 % van de testgasconcentratie
– Afhankelijk van de testgasconcentratie toont het apparaat bij overschrijding
van de alarmgrenzen de gasconcentratie afwisselend met » A1 « of » A2 «.
Sluit de klep van de testgascilinder en verwijder het apparaat uit de
kalibratiecradle.
Wanneer de waarden niet in de bovenvermelde bereiken liggen:
Apparaat door onderhoudspersoneel laten kalibreren.
1) Bij opgave van het Dräger-menggas (bestelnr. 68 11 130) moeten de getoonde waarden in dit
bereik liggen.
1)
1)