HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN
1
Buiten gebruik stellen ASR functie
In sommige situaties (rijden op een heel
slappe ondergrond: bijv. sneeuw, modder of
rijden met sneeuwkettingen), kan het sys-
teem de kracht van de motor verminde-
ren om het doorslippen te beperken. Als u
dit niet wenst, kan de functie uitgeschakeld
worden door de schakelaar 1 in te drukken.
De boodschap "Tractiecontrole uit" ver-
schijnt op het instrumentenpaneel om u te
waarschuwen.
Omdat de A SR tractiecontrole een extra vei-
ligheid geeft, ontraden wij u te rijden met
deze functie uitgeschakeld. Herstel de wer-
king van deze functie zo snel mogelijk door
weer op de schakelaar 1 te drukken.
N.B.: de functie wordt automatisch weer in-
geschakeld b ij h et a anzetten v an h et c ontact
van de auto, of zodra deze sneller rijdt dan
ongeveer 40 km/u.
Noodstopbekrachtiging
Dit s ysteem i s e en a anvulling o p h et A BS d at
zorgt voor het verminderen van de remweg
van de auto.
De werking van het systeem
Het systeem herkent wanneer een noodstop
wordt uitgevoerd. In zo'n noodsituatie ont-
wikkelt de rembekrachtiging zijn maximale
kracht en kan de regeling door het ABS in
werking komen.
Het ABS-remsysteem blijft werken zolang
het rempedaal ingedrukt is.
(3/4)
Oplichten van de alarmknipperlichten
Afhankelijk van de auto, kunnen deze bij
krachtig afremmen gaan branden.
Bij een storing
Als het systeem een storing signaleert, ver-
schijnt de boodschap "Controleer remsys-
teem" op het instrumentenpaneel, in com-
binatie met het oplichten van het lampje
©
.
Raadpleeg een merkdealer.
Remanticipatie
Afhankelijk van de auto anticipeert het sys-
teem, als u snel het gaspedaal loslaat, op
het remmen om de remweg te verminderen.
Bijzondere gevallen
Tijdens het gebruik van de snelheidsrege-
laar:
– als u h et g aspedaal g ebruikt, k an h et s ys-
teem in werking komen als u het pedaal
loslaat;;
– als u het gaspedaal niet gebruikt, zal het
systeem niet in werking komen.
2.25