4.
Montage
4.1.
Montagevoorwaarden
De installatie moet op voldoende stabiele (gewicht in gevulde staat
opgesteld.
installatie drukken.
nageleefd kunnen
afzettingen in de toevoerleiding ontstaan, die
functiestoringen tot gevolg hebben.
Afhankelijkheid van de netto inhoud t.o.v. de invoerpositie
(zie ook 6.5)
A
B
Toevoer van boven (uitslui-
tend Duo)
1
AAN1
2
AAN2
3
Alarm
4
UIT1
4.2.
Installatie monteren
Installaties z
pallet bevinden die daar voldoende stabiliteit voor bezit.
De pompflens mag niet worden gedemonteerd (zie 7.1).
Let
Indien voorzien een geluiddempende onderlegmat (toebehoren) zodanig op de plaats van opstelling leggen dat de
installatie daarop kan worden gepositioneerd.
1)
2)
DIN EN 12056-4
3)
DIN EN 12056-4 en DIN EN 12050-1
MONTAGE
162/228
in acht nemen) en egale ondergrond worden
1)
.
2)
A
3
2
1
4
B
3
2
1
4
[6]
3)
V 1.0