3.6 BEVESTIGEN VAN DE STOEL
(Afb. 3.4)
Monteer de stoel (1) op de plaat (2) met behulp
van de schroeven (3).
3.7 MONTAGE VAN DE OPVANGZAK
(Afb. 3.5)
A) Monteer eerst het frame, zoals aangegeven,
door het bovenste deel (1), dat de opening om-
vat, aan het onderste deel (2) te bevestigen door
middel van de bijgeleverde bouten en moeren
(3), in de aangeduidde volgorde.
Plaats de hoekplaten (4) en (5) volgens de
aanduiding rechts (R↑ en links (L↑), n de over-
eenstemmende hoeken en bevestig ze aan het
frame door middel van de vier zelftappende
schroeven (6).
Laat het zo gevormde frame zakken in de stof-
fen zak en zorg ervoor dat de bodem evenredig
verdeeld is. Haak de profielen in kunststof met
behulp van een schroevendraaier (7) aan de
buizen van het frame.
Steek het handvat (8) in de openingen van het
deksel (9), bevestig het geheel aan het frame
met de schroeven (10) in de aangegeven volg-
orde en vervolledig de montage met de vier zelf-
tappende schroeven vooraan en achteraan (11).
Breng tenslotte de versterkende staaf (12) aan
onder het frame, houd het platte deel naar de
doek gericht, en gebruik de meegeleverde
schroeven en bouten (13) in de aangegeven
volgorde.
3.8 MONTAGE VAN DE ZIJDELINGSE
BOORDEN VAN DE SNIJGROEP
(Afb. 3.6
Monteer de twee zijdelingse rechtse (1) en
linkse (2) boorden, let erop dat ze in de juiste
richting gemonteerd worden en bevestig ze met
de meegeleverde schroeven (3) en moeren (4).
4. BEDIENINGSELEMENTEN
4.1 STUURWIEL (Afb. 4.1 n.1)
Hiermee kunnen de voorwielen bestuurd wor-
den.
4.2 GASHENDEL (Afb. 4.1 n.2)
Hiermee kan het toerental van de motor bepaald
worden. De diverse standen staan als volgt aan-
geven op de sticker:
«STARTER» koud starten
« LANGZAAM» minimaal toerental van de
motor
«SNEL» maximaal toerental van de motor
– D e«STARTER» stand veroorzaakt een ver-
rijking van het mengsel en dient alleen te wor-
den gebruikt bij de start met een koude motor,
uitsluitend voor zolang dit strikt nodig is.
– T ijdens het rijden dient er een stand
tussen«LANGZAAM» en«SNEL» gekozen te
worden.
– Z et de gashendel tijdens het maaien in
de«SNEL» stand.
4.3 HANDREM (Afb. 4.1 n.3)
De handrem voorkomt dat de machine gaat
rijden na het parkeren. De hendel heeft twee
standen:
«A» = Rem uitgeschakeld
«B» = Rem ingeschakeld
– O m de handrem in te schakelen dient het
pedaal (4.11 ofwel 4.21) volledig te worden
ingetrapt en de hendel in stand «B» gezet te
worden; als de voet van het pedaal gehaald
wordt blijft het in deze lage stand staan.
– O m de handrem weer uit te schakelen dient
het pedaal (4.11 ofwel 4.21) weer te worden
ingetrapt, waarna de hendel automatisch te-
rug komt in stand «A».
4.4 CONTACTSLOT (Afb. 4.1 n.4)
Het contactslot heeft vier verschillende standen:
« STOP» alles is uitgeschakeld;
« LICHTEN AAN»;
« DRAAIEN» alle diensten zijn ingescha-
keld;
« START» schakelt de startmotor aan.
– Z odra vanuit de «START» stand de sleutel
losgelaten wordt, komt deze vanzelf weer in
de «DRAAIEN» stand terug.
– N a de motor gestart te hebben, gaan de lich-
ten aan (indien aanwezig) door de sleutel in
de stand «LICHTEN AAN» te zetten.
– o m de lichten uit te zetten moet u de sleutel
weer op "RIJDEN" zetten.
8