schakelen door een elektromagnetische kop-
peling:
«A» Ingedrukt = S nij-inrichtingen uitge-
«B» Uitgetrokken = S nij-inrichtingen inge-
– H et inschakelen van de messen zonder het
in acht nemen van de voorgeschreven veilig-
heidsmaatregelen veroorzaakt het afslaan
van de motor die niet meer kan worden aan-
gezet (zie 5.2).
– D oor de snij-inrichtingen uit te schakelen
(Stand «A») wordt er een rem in werking gezet
die binnen enkele seconden het draaien van
de messen stopt.
– D e conditie "Snij-inrichtingen ingeschakeld"
wordt aangegeven door het branden van het
controlelampje (4.7.a).
4.10 BEDIENINGSELEMENTEN VOOR
HET AFSTELLEN VAN DE HOOGTE
VAN DE SNIJGROEP (Afb. 4.1 n.10)
Met de hendel (1) zet u de snijgroep omhoog en
omlaag.
«A» = S nijgroep omhoog
«B» = S nijgroep omlaag
Met de knop (2) kunt u de snijgroep in 9 standen
zetten, die overeenkomen met net zoveel maai-
hoogtes tussen de 2 en 10 cm.
– Z et de hendel (1) in stand «A» tijdens de ver-
plaatsingen en het vervoer.
– R egel de maaihoogte met de knop (2) alleen
met de hendel (1) in stand «A».
– W anneer u de hendel (1) in stand «B» zet,
plaatst de snijgroep zich automatisch weer op
de vooringestelde waarde.
4.11 TOETS TOELATING SNIJDEN BIJ
ACHTERUITVERSNELLING
(Afb. 4.1 n.11)
Houd de toets ingedrukt om achteruit te rijden
met de snij-inrichtingen ingeschakeld, zonder
dat de motor stopt.
4.12 INRICHTING VOOR HET BEHOUDEN
VAN DE SNELHEID (Cruise Control)
(Indien voorzien) (Afb. 4.1 n.12)
Deze inrichting staat toe de gewenste snelheid
bij voorwaartse werking aan te houden, zonder
dat het nodig is de pedaal (4.32) ingedrukt te
houden.
schakeld
schakeld
De drukknop heeft twee posities:
«A» = Ingedrukt = I nrichting uitgeschakeld
«B» = Uitgetrokken = I nrichting aangescha-
– D oor de inrichting aan te schakelen terwijl
u vooruit gaat, zal de machine de snelheid
behouden die op dat ogenblik bereikt werd,
zonder dat het nodig is het pedaal (4.32) inge-
drukt te houden.
– B ij achteruitversnelling kan de inrichting niet
aangeschakeld worden.
– W anneer de inrichting aangeschakeld is, kan
men de pedaal (4.32) niet in de richting «R»
(achteruitversnelling) zetten.
OPMERKING Bij stijgende of dalende banen,
kan de snelheid veranderen ten opzichte van
de snelheid die op vlakke ondergrond ingesteld
werd.
Om de inrichting uit te schakelen en de bedie-
ning van de snelheid door middel van het pe-
daal (4.32) te herstellen, is het voldoende:
– d e pedaal (4.32) in richting «F» (vooruitver-
snelling) te duwen;
of
– o p de rempedaal (4.31) te drukken;
In beide gevallen, keert de drukknop automa-
tisch naar positie «A».
BELANGRIJK Vermijd steeds de drukknop te
gebruiken om de inrichting uit te schakelen.
4.13 BEDIENING OMKANTELING
OPVANGZAK (Afb. 4.1 n.13)
Handmatige bediening
Het omkantelen van de opvangzak om de-
ze te ledigen, gebeurt aan de hand van de
hendel (13.1), die uit zijn zitting gehaald kan
wordt.
Elektrische bediening
De opvangzak wordt omgekanteld om deze
te ledigen, door op de toets (13.2) te drukken
en deze ingedrukt te houden tot de bedien-
motor stopt.
De opvangzak keert terug naar de werkpo-
sitie door de toets (13.3) in te drukken en in-
gedrukt te houden tot de haak weer vastge-
haakt is en de bedienmotor stilstaat.
11
(niet actief)
keld