3 INSTALLATIE
Deze moet worden uitgevoerd door bevoegd personeel.
Alle aansluitingen moeten tot stand worden gebracht
overeenkomstig de geldende voorschriften en in volledi-
ge overeenstemming met de veiligheidsreglementen
(CEI-reglement 26-23 - CEI CLC 62081).
• Vergewis u ervan dat de toevoerspanning overeenstemt
met de spanning die is aangegeven op het kenplaatje.
• Controleer bij het monteren van een stekker of deze een
geschikte capaciteit heeft en verbind de geel/groene
geleider van de voedingskabel met de aardingspen.
WAARSCHUWING! Verlengkabels tot 30 m moeten een
doorsnede hebben van minstens 2,5 mm2.
3.1
BESCHRIJVING VAN DE UITRUSTING
A) Stroomregeling.
C) Stroomindicatielampje. D) Uitgangsaansluiting (-).
E) Uitgangsaansluiting (+). F) Schakelaar.
G) Voedingskabel.
36
B) Geel LED-lampje (zie 2.3).
C
B
A
E
D
3.2 MMA-LASSEN
• Deze lasmachine is geschikt voor het lassen met alle
soorten elektroden, met uitzondering van cellulose-elek-
troden (AWS 6010).
• Zorg dat de schakelaar (F) op 0 staat en sluit vervolgens
de laskabels aan, ervoor zorgend dat de door de fabrikant
van de gebruikte elekroden voorgeschreven polariteit is
gerespecteerd.
ZEER BELANGRIJK: Verbind de aansluiting van de aar-
dingskabel met het werkstuk en zorg voor een goed con-
tact om een probleemloze werking van de uitrusting te
garanderen en spanningsvallen met het werkstuk te ver-
mijden.
• Raak de lasbrander of elektrodeklem en de massa-aan-
sluiting niet tegelijkertijd aan.
• Zet de machine aan met de schakelaar (F).
• Regel de stroom op basis van de diameter van de elek-
trode, de laspositie en het type lasverbinding dat moet
worden gemaakt.
Vergeet nooit de machine uit te schakelen en de elek-
trode uit de klem te verwijderen na het lassen.
F
G