Inschakelen van het apparaat
Het apparaat met hoofdschakelaar 8 inschakelen.
Er is een alarmsignaal te horen en de alarmtoets 1
knippert.
Door de alarmtoets 1 in te drukken wordt het
alarmsignaal uitgeschakeld.
De alarmtoets brandt en de temperatuurindicaties
knipperen tot de ingestelde temperaturen in het apparaat
zijn bereikt.
Aanwijzingen bij het gebruik
Terwijl de koelmachine loopt, vormen zich
D
dooiwaterdruppels of een laagje rijp op de
achterwand van de koelruimte. Dit is normaal.
U hoeft de dooiwaterdruppels niet af te wissen
of de rijp af te schrapen. De achterwand wordt
automatisch ontdooid. Het dooiwater loopt via
de dooiwatergootjes en het afvoergaatje naar het
verdampingsgedeelte van het apparaat.
Door het volautomatische No Frost systeem blijven
D
de diepvriesruimte en de koelruimte ijsvrij. Ontdooien
is niet nodig.
De voorzijde van het apparaat achter de deur wordt
D
gedeeltelijk licht verwarmd waardoor de vorming van
condenswater in de buurt van de deurafdichting
wordt voorkomen.
Als de deur van de diepvriesruimte na het sluiten niet
D
meteen weer geopend kan worden: twee tot drie
minuten wachten tot de ontstane onderdruk is
opgeheven.
88
Instellen van de temperatuur
Koelruimte
(van +2 °C tot +8 °C)
Temperatuur insteltoets 6 net zo vaak indrukken tot
de gewenste temperatuur in de koelruimte is ingesteld.
De laatst ingestelde waarde wordt in het geheugen
opgeslagen.
De ingestelde temperatuur wordt op indicatie 7
aangegeven.
Wij raden een instelling van +4 °C aan.
Gevoelige levensmiddelen niet warmer dan bij +4 °C
bewaren.
Diepvriesruimte
(van -16 °C tot -24 °C)
Temperatuur insteltoets 3 net zo vaak indrukken tot de
gewenste temperatuur in de diepvriesruimte is ingesteld.
De laatst ingestelde waarde wordt in het geheugen
opgeslagen.
De ingestelde temperatuur wordt op indicatie 4
aangegeven.
Wij adviseren in de diepvriesruimte een instelling
van -18 °C.