11
Montage van de relingdragers
G
WAARSCHUWING
Wanneer de relingdragers en/of accessoires loskomen van de auto,
kunnen u en/of andere personen letsel oplopen of kan materiële
schade ontstaan.
Daarom het volgende in acht nemen:
In de volgende situaties controleren dat de relingdragers goed
•
vastzitten:
Voor elke rit
•
Na de eerste 50 km na het begin van de rit
•
Afhankelijk van de toestand van het wegdek, met regelmatige
•
intervallen, in ieder geval uiterlijk na 2.500 km
continugebruik
Als de relingdrager niet stevig vastzit, herhaal dan de montage
•
van de relingdrager.
Gebruik geen beschadigde of defecte relingdragers of
•
accessoires voor de relingdragers.
De montage/demontage wordt getoond aan de hand van de voorste
relingdrager (1).
De montage met behulp van een tweede persoon uitvoeren, om schade
aan de auto te vermijden.
Voorste relingdrager monteren
1. De afdekkappen (8) aan beide zijden met de sleutel (4) ontgrendelen
en opklappen.
2. De snelspanner (9) in de richting van de pijl trekken en linksom tot
de aanslag opendraaien.
3. De voorste relingdrager (1) op dakreling aanbrengen.
4. Met de rolmaat (5) de afstand (X)=550 mm tussen de afsluitlijst van
de voorruit en het midden van de snelspanner (9) meten.
5. De voorste relingdrager (1) op de afstand (X) plaatsen.
10
1
X
Aanwijzing
De spanklauw (10) en de steun (11) vormvast op de dakreling
aanbrengen.
6. De snelspanner (9) rechtsom draaien, tot hij hoorbaar aangrijpt.
7. De snelspanner (9) tegen de richting van de pijl drukken en
vergrendelen.
8. De afdekkappen (8) aan beide zijden omlaag klappen en met de
sleutel (4) afsluiten. Als de afdekkap (8) niet kan worden afgesloten,
de snelspanner (9) iets draaien.
Achterste relingdrager monteren
1. De relingdrager (2) op de afstand (Y)=750 mm op dezelfde manier
als de voorste relingdrager (1) monteren.
- 21 -
4
8
9
M+P-03F-8514
2
1
Y
M+P-03F-8516