14
gebruik
De onderstaande tabel is uitsluitend bedoeld als leidraad, omdat de instelwaarde
afhankelijk is van de hoeveelheid en samenstelling van het gerecht en de pan.
Gebruik de hoogste stand voor:
I snel aan de kook brengen;
I slinken van bladgroenten;
I blancheren van groenten;
I verhitten van olie en vet;
I bakken van biefstuk (saignant, rood);
I onder druk brengen van een snelkookpan;
I koken van glad gebonden pudding en vla.
Gebruik een iets lagere stand voor:
I aanbraden van vlees;
I bakken van platvis, dunne moten of filet;
I bakken van gare aardappelen;
I bereiden van glad gebonden soepen en
sauzen;
I bakken van omeletten;
I bakken van biefstuk (medium, rozerood);
I frituren (afhankelijk van de temperatuur
en de hoeveelheid).
Gebruik een stand iets boven de
middelste stand voor:
I bakken van dikke pannenkoeken;
I bakken van dik, gepaneerd vlees;
I gaar bakken van dun vlees;
I doorbraden van groot vlees;
I uitbakken van spek of bacon;
I bakken van rauwe aardappelen;
I bakken van wentelteefjes;
I bakken van gepaneerde vis;
I bakken van dun, gepaneerd vlees;
I bakken van omeletten.
Gebruik de middelste standen voor:
I doorkoken van grote hoeveelheden;
I ontdooien van harde groenten,
bijvoorbeeld sperziebonen.
Gebruik de laagste standen voor:
I trekken van bouillon;
I rood koken van stoofperen;
I bereiden van stoofvlees;
I doorkoken van gerechten;
I smoren van groenten.