8
Om de werkzaamheden te beëindigen, stelt u de
aan/uit-schakelaar (8) in positie "O" ("OFF").
Elektrode Ø (mm)
Lasstroom (A)
1,6
25 - 40 A
2
40 - 60 A
2,5
50 - 80 A
3,2
80 - 130 A
4,0
130 - 160 A
5,0
160 - 200 A
m Let op! De aardklem (D) en de elektrodehouder(F) /
de elektrodes mogen niet in direct contact worden ge-
bracht.
m Let op! Tik niet met de elektrode op het werkstuk. Hij
zou beschadigd kunnen worden en de ontsteking van
de vlamboog zou kunnen worden bemoeilijkt. Zodra de
vlamboog is ontstoken, probeert u een afstand tot het
werkstuk te bewaren die overeenkomt met de gebruikte
elektrodediameter. De afstand moet tijdens het lassen
zo constant mogelijk blijven. De schuinte van de elek-
trode in de werkrichting moet 20–30 graden zijn.
m Let op! Gebruik altijd een tang om verbruikte elek-
troden te verwijderen of hete werkstukken te verplaat-
sen. Let op, dat de elektrodenhouder na het lassen
altijd op een isolerende onderlaag moet worden neer-
gelegd. De slak mag pas na afkoeling uit de naad wor-
den verwijderd.
Om het lassen op een onderbroken naad voort te zetten:
• Verwijder eerst de slag op het aanzetpunt.
• In de naadvoeg wordt de vlamboog ontstoken, naar
het aansluitpunt gebracht, daar goed gesmolten en
aansluitend verder geleid.
m Let op! De laswerkzaamheden genereren warmte.
Daarom moet het lasapparaat na gebruik ten minste
een half uur stationair draaien. Als alternatief laat u het
apparaat een uur lang afkoelen. Het apparaat mag pas
worden verpakt en opgeslagen als de temperatuur van
het apparaat is genormaliseerd.
m Let op! Een spanning die 10% lager is dan de no-
minale ingangsspanning van het lasapparaat kan de
volgende consequenties hebben:
• De stroom van het apparaat neemt af.
• De vlamboog breekt af of wordt onstabiel.
m Let op!
• Vlamboogstralen kan tot oogletsel en brandwonden
leiden.
• Spat- en smeltslakken kunnen oogletsel en brand-
wonden veroorzaken.
Er mogen uitsluitend laskabels worden gebruikt die zijn
meegeleverd.
Maak een keuze tussen duwend en slepend lassen.
Hieronder wordt de invloed van de bewegingsrichting
op de eigenschappen van de lasnaad weergegeven:
11. Elektrische aansluiting
De netaansluiting van de klant en het gebruikte
verlengsnoer moeten eveneens aan deze voor-
schriften voldoen.
Defecte elektrische aansluitkabel
Bij elektrische aansluitkabels treedt vaak schade aan
de isolatie op.
Mogelijke oorzaken zijn:
•
Drukpunten, als aansluitkabels door venster- of
deuropeningen worden geleid.
•
Knikken door een onvakkundige bevestiging of ge-
leiding van het netsnoer.
•
Snijplekken omdat over het netsnoer is gereden.
•
Beschadigde isolatie omdat de stekker uit de wand-
contactdoos is getrokken.
•
Scheuren door veroudering van de isolatie.
Dergelijke defecte elektrische aansluitkabels mogen
niet worden gebruikt en zijn levensgevaarlijk als de
isolatie is beschadigd.
Controleer de elektrische aansluitkabels regelmatig op
schade. Let erop dat bij het controleren het netsnoer
niet op het stroomnet is aangesloten.
Elektrische aansluitkabels moeten aan de relevante
VDE- en DIN-voorschriften voldoen. Gebruik uitslui-
tend netsnoeren met de aanduiding H05RR-F.
Op de aansluitkabel moet de type-aanduiding vermeld
staan.
•
De netspanning moet 230 VAC zijn.
•
Verlengsnoeren moeten tot een lengte van 25 m
een doorsnede hebben van 2,5 vierkante millimeter.
www.scheppach.com
NL | 77