62
PRO-VS MINI
Stap 2: Regelaars
(NL)
(1) POWER – aan/uit-knop. 3
seconden vasthouden om de Pro
VS in en uit te schakelen.
(2) USB-C – wordt gebruikt
voor voeding en aansluiting op
een computer voor USB
MIDI-aansturing.
(3) LCD-SCHERM –
OLED informatiescherm.
(4) VOLUME – het uitgangsniveau
van de hoofdtelefoonuitgang
instellen. Controleer of het volume
laag is, alvorens de hoofdtelefoon
op te zetten.
(5) PHONES – sluit uw hoofdtelefoon
aan op deze 3.5 mm TRS-uitgang.
Controleer of het volume laag is,
alvorens de hoofdtelefoon op
te zetten.
(6) SYNC – met deze ingang kunt u
gebruik maken van een externe
klok en een start-/stopsignaal op
een 3.5 mm TRS-aansluiting.
(7) MIDI IN – ingang voor MIDI vanaf
een extern midi-apparaat, zoals
een sequencer of DAW.
(8) WAVEFORM MIX – meng de
signalen van de 4 geluidsbronnen.
(9) + PROG/OCTAVE – verhoog het
programmanummer of verhoog
het octaaf van het
geselecteerde geluid.
(10) – PROG/OCTAVE – verlaag het
programmanummer of verlaag
het octaaf van het
geselecteerde geluid.
(11) ENVELOPE SELECT – hiermee
kunnen de regelaars worden
gebruik voor de secties MIX, FILTER
of AMPLITUDE.
(12) R1/ATTACK – regelt de aanvalstijd
van de geselecteerde envelop.
(13) R2/DECAY – regelt de vervaltijd
van de geselecteerde envelop.
(14) R3/SUSTAIN – regelt
het sustainniveau van de
geselecteerde envelop.
(15) R4/RELEASE – regelt de
releasetijd van de
geselecteerde envelop.
(16) LFO SELECT – LFO 1 of
2 bewerken.
(17) RATE – stelt de snelheid van de
LFO in.
(18) AMT – regelt de diepte of
hoeveelheid modulatie.
(19) CUTOFF – stelt de cuto-
frequentievan de low-passlter in
op 24 dB.
(20) RESO – stelt de resonantie van
het lter in. Dit benadrukt de
frequenties rond het cuto-punt.
(21) WAVEFORM SELECT – selecteert
welke van de 4 voicegolfvormen,
A,B,C of D actief is voor afregelen
of bewerking.
(22) WAVE – selecteert welke
golfvorm voor de geselecteerde
voice wordt gebruikt.
(23) FREQ – wijzigt de toonhoogte of
frequentie van de golfvorm.
(24) RATE – stelt de snelheid van het
chorus in.
(25) AMOUNT – past de
chorusdiepte aan.
(26) TEMPO – stelt de snelheid van de
ARP of sequencer in BPM in.
(27) MEMORY/WRITE – roept een
nieuw sequencegeheugen
op of schrijft met Function
een sequence naar het
interne geheugen.
(28) FUNC – wordt gebruikt om
tweede functies in te schakelen.
(29) PLAY/ACTIVE – speelt de
arpeggiator of het geselecteerde
Quick Start Guide
sequencerpatroon af. Druk op
Function voor actief (Active), zodat
de geselecteerde stappen uit de
sequence kunnen
worden verwijderd.
(30) RECORD/CLEAR – druk hierop om
naar de opname of functie te gaan
en noten of een volledig patroon
te wissen.
(31) MENU – herhaaldelijk indrukken
geeft de volgende menu's:
a. Seq/Arp – schakelt tussen
normale bediening van het
toetsenbord en de sequencer en
arpeggiator.
b. Filt Env Trig – selecteer single
of multi trigger. Single triggert
de envelop met de eerste noot
gespeeld en zal niet opnieuw
worden geactiveerd totdat alle
noten zijn vrijgegeven; Multi
wordt opnieuw geactiveerd
bij elke nieuwe noot die wordt
gespeeld.
c. MIDI Tx – selecteert MIDI-
uitgangskanaal 1 – 16 of uit.
d. MIDI Rx – selecteert MIDI-
ingangskanaal 1 – 16 of uit.
e. MIDI Velocity –
schakelsnelheid Aan of UIT.
63