Nederlands
Bij verschillende zaagtandlengtes zijn
ook de tandhoogtes verschillend,
hetgeen leidt tot een ruw draaien van de
zaagketting en zelfs tot het breken van
de ketting.
N
Alle zaagtanden tot op de lengte
van de kortste zaagtand terugvijlen
– bij voorkeur door een
geautoriseerde dealer laten
uitvoeren met een elektrisch
slijpapparaat
Dieptebegrenzerafstand
De dieptebegrenzer bepaalt de diepte
van de zaagsnede in het hout en
daarmee de spaandikte.
a
Richtafstand tussen de
dieptebegrenzer en snijkant
Bij het zagen in zacht hout buiten de
vorstperiode kan de afstand met
maximaal 0,2 mm (0,008") worden
vergroot.
128
Kettingsteek
Inch
(mm)
1
/4
(6,35)
3
/8-PM,
PMMC3
(9,32)
0.325
(8,25)
3
/8
(9,32)
0.404
(10,26) 0,80
Dieptebegrenzer afvijlen
De dieptebegrenzerafstand wordt
kleiner als de zaagtanden worden
geslepen.
a
N
De dieptebegrenzerafstand telkens
na het vijlen controleren
1
N
Het bij de kettingsteek passende
vijlkaliber (1) op de zaagketting
plaatsen – als de dieptebegrenzer
boven het vijlkaliber uitsteekt moet
de dieptebegrenzer worden
nabewerkt
Dieptebegrenzer
Afstand (a)
mm
(inch)
0,65
(0.026)
0,65
(0.026)
0,65
(0.026)
0,65
(0.026)
N
(0.031)
N
De dieptebegrenzer nabewerken tot
deze gelijkligt met het vijlkaliber
Aansluitend hierop evenwijdig aan
de servicemarkering (zie pijl) het
dak van de dieptebegrenzer schuin
afvijlen – hierbij het hoogste punt
van de dieptebegrenzer niet verder
terugzetten
Te lage dieptebegrenzers
verhogen de neiging tot terugslag
van de motorzaag.
MS 200