Ziekteverwekker
Een excentrisch gewicht op de as in het huis van de
rembekrachtiger wordt met hoge snelheden aangedre-
ven door een koppeling en riemaandrijving.
Deze hoge draaisnelheden van de as veroorzaken de
snelle op- en neerwaartse bewegingen van de machi-
ne en de voorwaartse beweging.
Motorschakelaar (afb. A)
Met de motorschakelaar (21) wordt het ontstekingssys-
teem geactiveerd en gedeactiveerd. De motorschake-
laar (21) moet in de stand ON staan om de motor te
laten draaien.
De motor stopt als de motorschakelaar (21) in de stand
OFF wordt gezet.
Een regelmatige olieverversing is zeer belangrijk.
Olieaftapslang (afb. L)
Als de motor met verontreinigde olie wordt gebruikt,
bestaat het gevaar op voortijdige slijtage en schade
aan de motor. Een regelmatige olieverversing is zeer
belangrijk. De buigzame olieaftapslang wordt gebruikt
voor het aftappen van de olie in een geschikte bak.
Controle voor gebruik
Controle
Controleer alle zijdes van de motor op olie of brand-
stoflekken.
Let op tekenen van schade.
Controleer of alle veiligheidsafdekkingen zijn aange-
bracht en of alle schroeven, moeren en pennen zijn
aangedraaid.
Motor-oliecontrole (afb. E)
• Neem de oliepeilstok (19) en reinig deze.
• Plaats de peilstok (19) weer terug en controleer het
oliepeil zonder de peilstok (19) weer vast te schroe-
ven.
• Als het oliepeil te laag is, voeg dan de aanbevolen
hoeveelheid olie toe.
• Monteer na afloop alles weer in elkaar en schroef de
oliepeilstok (19) vast.
Benzinecontrole
• Stop de motor, open de tankdop en controle het ben-
zinepeil. Als het peil te laag is, voegt u benzine toe
tot de tank vol is. Schroef vervolgens het deksel er
weer op.
• Voeg niet zoveel brandstof toe dat de rand van de
tank bedekt is (maximaal brandstofpeil).
• Voor loodvrije benzine wordt een octaangehalte van
90 aanbevolen. Loodvrije benzine vermindert de
koolstofafzettingen en verlengt de levensduur van
het uitlaatsysteem.
• Gebruik geen reeds gebruikte en verontreinigde
benzine. Laat geen vuil en water in de benzinetank
komen.
Starten van de motor (afb. I)
• Zet de benzinekraan (24) in de stand ON. Als u een
koude motor start, zet u de chokehendel (12) in de
stand CLOSE
• Als u een warme motor start, laat u de chokehendel
(12) in de stand OPEN staan
• Zet de gashendel (2) uit de stand SLOW, ca. 1/3 uit
de stand FAST.
• Zet de schakelhendel (1) in de stationaire stand.
• Zet de motorschakelaar (21) in de stand ON.
• Bedien de trekstarter (17).
Trekstarter (17)
Trek aan de starthendel (16) tot u weerstand voelt. Trek
vervolgens stevig aan de starthendel en breng deze
terug in de uitgangspositie. Wanneer de chokehendel
(12) in de positie CLOSE wordt gezet om de motor te
starten, verplaats u deze voorzichtig naar de stand
OPEN, terwijl de motor opwarmt. Trek na het opwar-
men van de motor aan de gashendel (2) om het toeren-
tal van de motor te verhogen. Breng de schakelhendel
(1) in de gewenste stand. De plaat begint te trillen en
te verdichten.
Voorwaartse- en achterwaartse beweging (afb. F)
De bewegingsrichting wordt bepaald met de schakel-
hendel (1). Afhankelijk van de stand van de stuurhendel
verdicht de trilplaat in voorwaartse richting of in achter-
waartse richting.
1.
Druk de hendel (1) naar voren om in voorwaartse
richting te verdichten.
2.
Druk de hendel (1) naar achteren om in achter-
waartse richting te verdichten.
m Gebruik de plaatschudder niet op beton of ex-
treem harde, droge, verdichte oppervlakken. De
plaatschudder springt dan in plaats van te trillen.
Dit kan zowel de trilmachine als de motor bescha-
digen.
www.scheppach.com
.
.
NL | 75