nen veroorzaakt worden door een slechte
werking van het verwarmingsapparaat. ALS
DEZE SYMPTOMEN ZICH ZOUDEN VOOR-
DOEN, MOET U ONMIDDELLIJK NAAR BUI-
TEN GAAN en het verwarmingsapparaat door
de technische dienst laten repareren.
►
BELANGRIJK:
voor schoonmaak, onderhoud en reparatie
die toegang voorzien tot gevaarlijke onderde-
len (zoals het vervangen van een beschadig-
de voedingskabel) moeten door de construc-
teur, door zijn technische dienst of door een
persoon met gelijkaardige kwalificatie wor-
den uitgevoerd om elk risico te voorkomen,
zelfs als voorzien werd om van het voedings-
net los te koppelen.
►2.1.Voor een correct gebruik van het verwar-
mingsapparaat en om de brandstof te bewaren,
dient u zich aan alle plaatselijke voorschriften en
aan de geldende normen te houden.
►2.2.Het verwarmingsapparaat moet worden
gebruikt in goed geventileerde ruimtes. Raadpleeg
eerst de lokaal geldende normen, waaronder
technische
normen
ongevallen- en brandpreventie, bij afwezigheid zie
UNI EN1596 bijlage 'A'. Het verwarmingsapparaat
moet worden gebruikt in ruimtes die voldoen
aan de minimale volumegrootte die is afgeleid
uit de volgende formule: 1 m³ voor elke 100 w
aangegeven warmte. Ventilatieopeningen naar
de buitenomgeving moeten voldoen aan de
volgende formule: 25 cm² voor 1.000 W verdeeld
over boven- en onderkant.
►2.3.Het apparaat mag alleen worden gebruikt
als heteluchtverwarming (verwarmingsmodus)
of ventilator (ventilatiemodus, voor modellen
met deze functie). Volg nauwgezet de instructies
voor het gebruik.
►2.4.De constructeur wijst alle verantwoorde-
lijkheid af voor materiële schade en lichamelijke
letsels die voortvloeien uit een oneigenlijk ge-
bruik van het apparaat.
►2.5.Voed het verwarmingsapparaat alleen met
het type brandstof en met stroom van de span-
ning en frequentie zoals uitdrukkelijk staat ver-
meld op het gegevensplaatje dat op het verwar-
mingsapparaat is aangebracht.
►2.6.Zorg ervoor om het verwarmingsapparaat
alleen aan te sluiten op een elektriciteitsnet dat
correct voorzien is van een differentiaalschake-
laar en met een geschikte aarding.
►2.7.Gebruik alleen verlengkabels met een ge-
schikte doorsnede, voorzien van aardingskabel.
Alle
werkzaamheden
en
voorschriften
voor
►2.8.Het verwarmingsapparaat moet in werking
worden gesteld op een vlak, stabiel en brandvei-
lig oppervlak, om brandgevaar te voorkomen.
►2.9.Het is absoluut verboden om het apparaat
te gebruiken in souterrains of op een niveau on-
der de grond.
►2.10.Het verwarmingsapparaat mag niet wor-
den gebruikt in lokalen waar explosieve stoffen,
rook, gassen, brandstoffen, solventen of verfstof-
fen aanwezig zijn.
►2.11.Wanneer het verwarmingsapparaat in de
buurt van zeilen, gordijnen of gelijkaardige af-
dekmaterialen wordt gebruikt, is het aanbevolen
om extra brandvertragende beschermingen te
gebruiken. Zorg voor voldoende afstand, in geen
geval minder dan 2,5 m, van brandbare materia-
len (stof, papier, hout, enz.) of thermolabiele ma-
terialen (inclusief het netsnoer) tot de hete delen
van het verwarmingsapparaat.
►2.12.Plaats de gasfles op een beschutte
plaats, achter het apparaat (Fig. 1). Het verwar-
mingsapparaat mag nooit naar de gasfles gericht
zijn (Fig. 2).
►2.13.Het is verboden om de luchtinlaat (aan
de achterkant) en/of de opening van de lucht-
uitlaat (aan de voorkant) volledig of gedeeltelijk
af te dichten, om welke reden dan ook (Fig. 3).
Vermijd om luchtkanaliseringen van/naar het
verwarmingsapparaat te gebruiken. Verzeker u
ervan dat de spleten voor luchtaanzuiging aan
de onderkant van de basis niet worden afgedekt
(voor de modellen die deze oplossing toepas-
sen).
►2.14.Wanneer het verwarmingsapparaat niet
inschakelt of als er problemen zijn bij de inscha-
keling, dient u het betreffende hoofdstuk te raad-
plegen (Par. "13. WERKINGSPROBLEMEN,
OORZAKEN EN OPLOSSINGEN").
►2.15.Wanneer het verwarmingsapparaat in
werking is, mag die nooit worden verplaatst of
vastgenomen, of aan onderhoudsinterventies
worden onderworpen.
►2.16.Tijdens alle gebruikscondities of tijdens
het parkeren van het verwarmingsapparaat moet
u opletten dat de flexibele gasleiding niet wordt
beschadigd (geplet, geplooid, verwrongen, uit-
getrokken, enz.).
►2.17.Als u een gaslucht waarneemt, schakelt
u het apparaat onmiddellijk uit, sluit u de gas-
fles af, trekt u de stekker uit het stopcontact en
neemt u contact op met de technische dienst.
►2.18.Raadpleeg bij hetvervangen van de gas-
leiding het betreffende hoofdstuk (Par. "11. REI-
NIGING EN ONDERHOUD").
en
it
de
es
fr
nl
pt
da
fi
no
sv
pl
ru
cs
hu
sl
tr
hr
lt
lv
et
ro
sk
bg
uk
bs
el
zh