De flitser werkt niet.
De flitserfunctie is ingesteld op
•
U kunt de flitser niet gebruiken wanneer:
•
[Mode] (Opn.functie) is ingesteld op [Burst] of [Multi Burst] (blz. 30).
–
(Kaarslichtfunctie) of
–
is gekozen.
Stel de flitser in op
•
(Sneeuwfunctie),
scènekeuzefunctie.
De datum en tijd worden onjuist opgenomen.
Stel de juiste datum en tijd in (
•
De F-waarde en de sluitertijd knipperen wanneer u de sluiterknop tot
halverwege indrukt.
De belichting is niet goed. Stel de belichting goed in (blz. 27).
•
Het beeld is te donker.
U neemt een onderwerp met een lichtbron erachter op. Kies de lichtmeetfunctie (
•
"Lees dit eerst") of stel de belichting in (blz. 27).
Schakel het scherm in (blz. 19).
•
Het beeld is te licht.
U neemt een onderwerp onder een spot op in een anderszins donkere omgeving, zoals op een
•
podium. Stel de belichting in (blz. 27).
De kleuren van het beeld zijn niet juist.
De beeldeffect-functie is ingeschakeld. Annuleer de speciale effecten (blz. 32).
•
Bij het filmen van een zeer helder onderwerp verschijnen er verticale strepen.
Dit is een bekend storingsfenomeen. Dit verschijnsel duidt niet op een defect.
•
In het beeld verschijnt ruis wanneer u op een donkere plaats naar het scherm
kijkt.
De camera probeert de zichtbaarheid van het scherm te verhogen door het beeld tijdelijk
•
helderder te maken onder omstandigheden met een slechte verlichting. Dit is niet van invloed
op het opgenomen beeld.
(Niet flitsen) (
(Schemerfunctie) van de scènefunctie, of
(Altijd flitsen) om stilstaande beelden op te nemen wanneer
(Strandfunctie), of
stap 2 in "Lees dit eerst").
t
stap 5 in "Lees dit eerst").
t
(Landschapsfunctie) is gekozen als
(bewegend beeld)
stap 5 in
t
NL
75