Herunterladen Inhalt Inhalt Diese Seite drucken

Interlogix EV1012 Serie Installationsanleitung Seite 26

Inhaltsverzeichnis

Werbung

Verfügbare Sprachen
  • DE

Verfügbare Sprachen

  • DEUTSCH, seite 9
Aan: Aansluitpunt 8 = D/N (standaard).
Uit: Aansluitpunt 8 = Test op afstand.
J6: Polariteitsinstelling van de regelspanning (CV)
Op (standaardinstelling):
De detector bevindt zich in de modus Dag (systeem
uitgeschakeld) wanneer de D/N-ingang is aangesloten op
GND (aansluiting 1)
De detector bevindt zich in de modus Nacht (systeem
ingeschakeld) wanneer de D/N-ingang is aangesloten op
+12 V (aansluiting 2)
De detector bevindt zicht in de modus Looptest Uit (LED's
zijn uitgeschakeld) wanneer de WT-ingang is aangesloten
op GND (aansluiting 1)
De detector bevindt zicht in de modus Looptest Aan
(LED's zijn ingeschakeld) wanneer de WT-ingang is
aangesloten op +12 V (aansluiting 2)
Uit:
De detector bevindt zich in de modus Dag (systeem
uitgeschakeld) wanneer de D/N-ingang is aangesloten op
+12 V (schroefaansluiting 2).
De detector bevindt zich in de modus Nacht (systeem
ingeschakeld) wanneer de D/N-ingang is aangesloten op
GND (aansluiting 1).
De detector bevindt zicht in de modus Looptest Uit (LED's
zijn uitgeschakeld) wanneer de WT-ingang is aangesloten
op +12 V (aansluiting 2).
De detector bevindt zicht in de modus Looptest Aan
(LED's zijn ingeschakeld) wanneer de WT-ingang is
aangesloten op GND (aansluiting 1).
D/N- en WT-functionaliteit
De D/N-ingang:
Bestuurt de LED-functionaliteit samen met de WT-ingang.
Reset het alarmgeheugen
Bestuurt de AM-relaisfunctionaliteit gedurende de
nachtmodus samen met SW1.
De WT-ingang bestuurt de LED-functionaliteit samen met de
D/N-ingang.
Wanneer de detector zich in de dagmodus en de modus
Looptest Aan bevindt, kunnen de LED's van de detector
worden geactiveerd. Zie "LED-indicatie" op pagina 27 voor
meer informatie.
Gedurende de nachtmodus zijn de LED's altijd uitgeschakeld.
Als een PIR-inbraakalarm wordt gedetecteerd in de
nachtmodus en de detector schakelt de dagmodus weer in,
begint de rode LED te knipperen om aan te geven dat er een
alarm in het geheugen staat.
Het alarmgeheugen wordt gereset door de detector om te
schakelen in de nachtmodus.
Instelling DIP-switch
SW 1: Wanneer u AM (anti-maskering) of TF (technische
fout) moet melden
Aan: AM of TF alleen melden wanneer het systeem in de
modus Dag staat (standaard).
Uit: Geeft altijd het signaal AM of TF tijdens Dag- en Nacht-
modus.
26 / 40
SW 2: AM-gevoeligheid
Aan: Geavanceerde AM-gevoeligheid De detector signaleert
de maskering van het AM-bereik.
Uit: Standaard AM-gevoeligheid. De detector signaleert de
nadering van het AM-bereik (fabrieksinstelling).
SW 3: De AM/TF-uitgang resetten
Aan: Stelt de AM- of TF-status 40 seconden na een PIR-alarm
opnieuw in.
Uit: De AM- of TF-status wordt gereset na een PIR-alarm, mits
ingesteld op een Dag- en Loopteststatus. Het gele lampje gaat
snel knipperen. Als het systeem zich in de stand Nacht
bevindt, gaat het gele lampje uit en wordt het systeem gereset
(standaard).
Opmerkingen
Voor de geavanceerde instelling (SW 2 is Aan) moet de
oorzaak van het AM-alarm zijn verwijderd voordat AM-
herstel is toegestaan.
Indien het AM-alarm niet kan worden hersteld met
automatisch herstellen of geverifieerd herstellen, schakelt
u de voedingvan de detector uit en schakelt u deze weer
opnieuw aan.
Er moet een looptest worden uitgevoerd om er zeker van
te zijn dat dedetector instellingen correct zijn voor deze
toepassing.
SW 4: Signalering van AM- of TF-uitgang
Aan: Antimaskeringssignaal afgeven op zowel het AM-relais
als het alarmrelais. Technische storing alleen melden op het
AM-relais (EN 50131).
Uit: AM en TF alleen melden op het AM-relais (standaard).
SW 5: Lampjes instellen
Aan: Beide lampjes op de detector blijven altijd ingeschakeld
(standaard).
Uit: Wanneer het systeem is uitgeschakeld, worden beide
lampjes geregeld door de ingang Looptest en Dag/Nacht in te
schakelen. Dit activeert de geheugenfunctie van de detector.
AM-kalibratie
Tijdens het opstarten wordt het AM-circuit gekalibreerd Het is
belangrijk om binnen deze 60 seconden na het opstarten te
controleren of er zich geen veranderingen hebben voorgedaan
in het detectie veld binnen een straal van 1 meter van de
detector. De detector kan anders valse AM-alarmen
veroorzaken en mogelijk zijn deze alarmen niet te herstellen.
Het detectie patroon configureren
Indien nodig verwijderen de maskers (figuur 8, punt 1).
Het gewijzigde patroon is afgebeeld in figuur 8, punten
3 tot en met 7
Als zowel beide maskers zijn geïnstalleerd,
Opmerking:
het detectie bereik is beperkt tot 6 m
Het detectiepatroon wijzigen door uit breken van maskers
delen (weergegeven als grijs in figuur 8, punt 2).
P/N 146169999-10 (ML) • REV G • ISS 29MAR19

Werbung

Inhaltsverzeichnis
loading

Inhaltsverzeichnis