•
Controleer of er geen onderdelen sterk
versleten of beschadigd zijn of los dreigen
te raken/uit hun juiste positie zijn geraakt.
STUURLAGER
•
Controleer of de borgmoer goed is
aangedraaid en of er geen speling wordt
gevoeld.
•
Controleer of de voorvork vrij en zonder
weerstand kan draaien.
VOORWIEL EN ACHTERWIEL
•
Controleer of de asmoeren goed
vastzitten.
•
Controleer of de spaakspanning
gelijkmatig en hoog is en of de velg niet
kromgetrokken is.
STUUR EN STUURPEN
•
Stel een comfortabele hoek en hoogte in.
Controleer of de stuurpen ver genoeg in
de voorvorkbuis is gestoken (de markering
voor de hoogste stand van de stuurpen
mag niet zichtbaar zijn).
•
Controleer de stuurpenschroeven en de
stuurklemschroeven en draai ze zo nodig
vast.
•
Controleer of de handgrepen stevig aan
het stuur zijn bevestigd en er niet af
kunnen glijden. Vervang versleten of
loszittende handgrepen.
ZADEL
•
Stel een comfortabele hoek en hoogte in.
•
Controleer of de zadelpen ver genoeg in
het frame is gestoken (de markering voor
de hoogste stand van de zadelpen mag
niet zichtbaar zijn).
•
Controleer de zadelklemmen en
zadelpenklemmen en draai ze zo nodig
vast totdat het zadel niet meer kan
worden gedraaid ten opzichte van het
frame.
BAND
•
Controleer voor elk gebruik de luchtdruk
in de banden.
•
Controleer of de banden de spanning
hebben die op de zijkant van de band
staat. Pomp de banden zo nodig op met
een hand- of voetpomp (gebruik geen
ongeregelde compressor of iets
dergelijks).
•
Controleer of de banden goed op de
velgen zitten.
FRAME
•
Controleer of het frame recht is en geen
scheuren of andere beschadigingen
vertoont. Vervang het frame onmiddellijk
als het verbogen of beschadigd is. Een
beschadigd frame zorgt ervoor dat andere
onderdelen van de loopfiets onder hogere
spanning komen te staan en is daarom
zeer gevaarlijk in het gebruik.
NL
27