Conrad i.Scratch Bedienungsanleitung Seite 12

(22) Drehregler TRACK
Drücken Sie diesen Regler, um die TRACK-Funktion zu aktivieren. Hierdurch wird die Trackanzeige im LC-Display
(1) aktiviert.
Drehen Sie diesen Regler, um den gewünschten Titel auszuwählen.
23 24 25 26
(23) Analoger Audioausgang AUDIO OUT
An diesen Cinch-Buchsen wird das linke und rechte Audioausgangssignal des CD-Spielers ausgegeben. Schließen
Sie hier den Audioeingang des Mischpultes oder des Verstärkers an.
(24) Digitaler Audioausgang DIGITAL OUT
An dieser Buchse wird das Audiosignal des CD-Spielers in digitaler Form ausgegeben. Hier kann z.B. der digitale
Audioeingang eines Verstärkers, angeschlossen werden.
(25) Anschluss RELAY
Über diesen Anschluss kann der CD-Player mit einem anderen CD-Player oder einem Mischpult verbunden werden.
Hierdurch wird die RELAY-Funktion bzw. die FADERSTART-Funktion ermöglicht.

Eine detaillierte Beschreibung dieser Funktionen finden Sie im Kapitel "RELAY-Wiedergabe und Faderstart"
weiter hinten in dieser Anleitung.
(26) Netzschalter POWER
Schalter zum Ein- bzw. Ausschalten des CD-Players.
Stellung ON > Gerät ist eingeschaltet, Stellung OFF > Gerät ist ausgeschaltet.
(27) Netzanschluss AC IN
Hier wird die beiliegende Netzleitung eingesteckt.
(28) Netzspannungswahlschalter
Dieser Schalter dient der Einstellung der korrekten Netzspannung.
12
27 28
Opnieuw weergeven van een opgeslagen weergavelus
• Om een opgeslagen weergavelus opnieuw op te roepen, drukt u op de toets RELOOP (5).
Bewerken van de weergavelus
• Druk op de toets OUT (4) tijdens de LOOP-weergave. Hierdoor wordt de weergavelus verlatený.
• Druk nogmaals op de toets OUT (4) op het nieuwe gewenste eindpunt.
• Het nieuwe eindpunt wordt opgeslagen en de nieuwe weergavelus wordt blijvend herhaald, tot er nogmaals op
de toets OUT (4) wordt gedrukt.

De bestaande afspeellus wordt gewist zodra een nieuwe afspeellus wordt geprogrammeerd.
h) Synchronisatie van de weergavesnelheid
Om bij het mixen of faden tussen twee signaalbronnen een „zuivere" overgang te krijgen, is het vaak noodzakelijk
om het ritme (beat) aan te passen.
Dit kan op drie manieren worden bereikt:
• Met de schuifregelaar PITCH (15).
Hiermee kan de weergavesnelheid statisch (blijvend) worden veranderd. Deze functie kan worden gebruikt, als
twee nummers qua beatsnelheid helemaal anders zijn.
• Met de toets PITCH BEND (18).
Hiermee kan de weergavesnelheid tijdelijk (kortstondig) worden veranderd. Deze functie kan worden gebruikt,
als twee nummers qua beat gelijk zijn en alleen het inzetpunt moet worden gesynchroniseerd.
• Met het JOG-wiel (19).
Door draaien aan het wiel kan de weergavesnelheid tijdelijk (kortstondig) worden veranderd. De
snelheidsverandering is afhankelijk van de draaisnelheid aan het JOG-wiel. Deze functie wordt eveneens
gebruikt, als twee nummers qua beat gelijk zijn en alleen het inzetpunt moet worden gesynchroniseerd.
• Als de toets TEMPO LOCK (11) actief is (de LED licht op), wordt de toonhoogte bij veranderen van de
weergavesnelheid niet veranderd.
PITCH - schuifregelaar
• Activeer de schuifregelaar PITCH (15) door indrukken van de toets PITCH ON/OFF (12).
• Verander de weergavesnelheid door de PITCH-schuifregelaar (15) omhoog of omlaag te schuiven. De
procentuele snelheidsafwijking wordt op het display weergegeven. Als de schuifregelaar precies in het midden
staat, vindt het afspelen op de originele snelheid plaats.
• Het regelgebied van de schuifregelaar PITCH (15) wordt vastgelegd met de toets PITCH RANGE (13). Druk zo
vaak op deze toets, tot het gewenste regelgebied in de LED-indicatie boven de toets oplicht.
97