Inhaltsverzeichnis
Werbung
BURNER CALIBRATION
FIRING
During the first firing, when the 2nd nozzle piping
is being filled, a temporary decrease in fuel pres-
sure takes place. This lowering of the fuel pres-
sure can cause the burner to lock-out and can
sometimes give rise to pulsations.
Once the following adjustments have been
made, the firing of the burner must generate a
noise similar to the noise generated during oper-
ation. If one or more pulsations or a delay in firing
in respect to the opening of the light oil solenoid
valve occur, see the suggestions provided on p.
43: causes 29 to 35.
OPERATION
The optimum calibration of the burner requires
an analysis of the flue gases at the boiler outlet
and interventions on the following points:
• 1st and 2nd nozzles
See the information listed on page 19.
"CHOICE OF NOZZLES".
• Combustion head
The adjustment of the combustion head al-
ready carried out (see, page 21) need not be
altered unless the delivery of the burner is
changed.
• Pump pressure
12 bar: This is the pressure calibrated in the
factory which is usually sufficient for most pur-
poses. Sometimes, this pressure must be ad-
justed to :
10 bar in order to reduce fuel delivery. This ad-
justment is possible only if the surrounding
temperature remains above 0°C;
14 bar in order to increase fuel delivery or to
ensure firings even at temperatures of less
than 0°C.
In order to adjust pump pressure, use the
screw 5) indicated in Appendix 5, p. 37.
• Fan air gate valve
Adjust the fan air gate valve by using the in-
dexed selector 1)(A) after having loosened the
nut 2)(A).
This setting must be adapted case by case to
the burner's delivery (while both nozzles are
operating) and combustion chamber pressure.
Air pressure at attachment 1)(B) must be ap-
proximately the same as the pressure specified
in table (B) plus the combustion chamber pres-
sure measured at attachment 2). Refer to the
example in the adjacent figure.
REGLAGE BRULEUR
ALLUMAGE
Lors du premier allumage une baisse momenta-
née de la pression du combustible se produit au
moment du remplissage des tuyaux du 2e gi-
cleur. Cette baisse peut provoquer l'extinction du
brûleur qui est parfois accompagnée d'à-coups.
Une fois les réglages décrits ci-dessous effec-
tués, l'allumage du brûleur doit produire un bruit
semblable au bruit de fonctionnement. Si l'on re-
marque un ou plusieurs à-coups ou un retard
d'allumage par rapport à l'ouverture de l'électro-
vanne du fioul, voir les conseils indiqués p. 44:
causes 29 - 35.
FONCTIONNEMENT
Pour obtenir un réglage optimal du brûleur, il faut
procéder à l'analyse des gaz d'échappement de
la combustion à la sortie de la chaudière et inter-
venir sur les points suivants.
• 1er et 2e gicleurs
Voir informations indiquées page 19:
"CHOIX DES GICLEURS".
• Tête de combustion
Il n'est pas nécessaire de modifier le réglage
de la tête déjà effectué (voir p. 21) si l'on ne
change pas le débit du brûleur.
• Pression pompe
12 bar: c'est la pression réglée en usine et qui
convient généralement. On peut avoir besoin
de la porter à:
10 bar pour réduire le débit de combustible.
C'est possible seulement si la température am-
biante reste supérieure à 0°C;
14 bar pour augmenter le débit de combustible
ou pour avoir des allumages sûrs même à des
températures inférieures à 0 °C.
Pour faire varier la pression de la pompe, inter-
venir sur la vis 5), voir p. 37, appendice 5.
• Volet ventilateur
Le réglage du volet du ventilateur s'effectue en
agissant sur le secteur gradué 1)(A) après
avoir desserré l'écrou 2)(A).
Le réglage doit être adapté au coup par coup
au débit du brûleur (avec les deux gicleurs en
fonctionnement) et à la pression de la chambre
de combustion.
La pression de l'air à la prise 1)(B) doit corres-
pondre approximativement à la somme de la
pression indiquée sur le tableau (B) et de la
pression en chambre de combustion mesurée
à la prise 2). Voir exemple sur la figure.
27
AFSTELLING BRANDER
ONTSTEKING
Bij de eerste start is er een tijdelijke daling van
de druk van de brandstof op het moment dat de
leiding van de 2° verstuiver zich vult. Deze druk-
daling kan de brander soms stil doen vallen, wat
soms gepaard gaat met onregelmatige stoten.
Als de hierna beschreven regelingen eenmaal
uitgevoerd zijn, moet het geluid bij de ontsteking
gelijk zijn aan dat van de normale branderwer-
king. Indien u echter onregelmatige stoten waar-
neemt of een vertraagde ontsteking t.o.v. de
opening van het elektromagneetventiel, raad-
pleeg dan de tips op p. 45: Oorzaak 29 ¸ 35.
WERKING
Om een optimale afstelling van de brander te
verkrijgen, is het raadzaam de verbrandingsgas-
sen aan de uitgang van de ketel te analyseren.
Kijk volgende punten na:
• Verstuivers 1ste en 2de
Zie gegevens blz. 19:
"KEUZE VERSTUIVERS".
• Verbrandingskop
De al uitgevoerde regeling van de verbran-
dingskop (zie pag. 21) behoeft geen wijzigin-
gen als het debiet van de brander niet
veranderd wordt.
• Druk pomp
12 bar: de pomp is in de fabriek afgesteld op 12
bar. Dit is de meest gangbare afstelling. De
druk kan gewijzigd worden in:
10 bar om het brandstofdebiet te verkleinen.
Dit is enkel mogelijk als de omgevingstempera-
tuur hoger is dan 0°C;
14 bar om het brandstofdebiet te vergroten of
om de ontsteking te garanderen zelfs bij een
omgevingstemperatuur onder 0°C.
Om de druk van de pomp te veranderen aan
schroef 5) draaien, zie pag. 37 Appendix 5.
• Luchtklep
De luchtklep van de ventilator dient afgesteld
te worden d.m.v. de kwadrant met schaalver-
deling 1)(A) na de moer 2)(A) losgeschroefd te
hebben.
De afstelling dient aangepast te worden vol-
gens het branderdebiet (met beide verstuivers
in werking)) en de druk in de verbrandingska-
mer.
De luchtdruk bij de ingang 1)(B) moet onge-
veer gelijk zijn aan de waarde in de tabel (B)
plus de druk in de verbrandingskamer gemeten
bij ingang 2). Voorbeeld op de afbeelding.
Werbung
Inhaltsverzeichnis
