9.6 Meten van weerstand
Controleer dat er op alle te meten schakelonderdelen, schakelingen
en bouwelementen evenals andere meetobjecten absoluut geen
spanning staat en deze ontladen zijn.
Ga als volgt te werk om weerstand te meten:
Zet de DMM aan en selecteer de meetfunctie "Ω".
Steek de rode meetkabel in de Ω-meetbus (K) en de zwarte meetkabel in de
COM-meetbus (I).
Controleer de meetkabels op geleiding door
de twee meetpunten met elkaar te verbinden.
Nu moet zich een weerstandswaarde van ca.
0 - 0,5 Ohm instellen (de eigen weerstand van
de meetkabels).
Voor metingen met een lage weerstand (<400
Ohm) drukt u op de knop "REL" om de eigen
weerstand van de meetkabels niet mee te
nemen in de volgende weerstandsmeting. Op
het display verschijnt "REL" en het hoofddis-
play toont 0 Ohm. Automatische bereikkeuze
(AUTO) is gedeactiveerd. Voor alle andere
metingen is de intrinsieke weerstand van de
meetkabel te verwaarlozen. Deactiveer de
referentiewaardemeting door nogmaals op de
knop "REL" te drukken. De autorange-functie
is weer actief
Verbind nu de beide meetpunten met het meetobject. Als het gemeten object
niet hoogohmig is of wordt onderbroken, verschijnt de meetwaarde op het dis-
play. Wacht totdat de waarde op het display zich heeft gestabiliseerd. In geval
van een weerstand >1 MOhm kan dit enkele seconden duren.
Het meetbereik is overschreden of de stroomkring is onderbroken als het dis-
play "OL" (voor overload) weergeeft.
Verwijder na het meten de meetkabels van het te meten object en zet de DMM
uit.
157