Ga als volgt te werk:
• Plaats het modelbouwvoertuig zo dat de wielen vrij kunnen draaien. Gebruik een geschikte ondergrond of
een carstand.
• Neem de zender in gebruik; installeert vb. batterijen/accu's en schakel de zender in.
Laat de gas-/remhendel in de neutrale stand (beweeg de hendel niet). Zet de trimming voor de rijfunctie in
de middelste stand.
• Sluit een volledig geladen rijaccu aan de rijregelaar aan indien dit nog niet gebeurd is.
• Houd de bedientoets (9) enkele seconden ingedrukt. De motor geeft een lange pieptoon weer en de LED
in de bedientoets knippert rood. De motor geeft daarop voortdurend korte piepsignalen weer.
De geluidssignalen worden door het kort aanjagen van de Brushless motor veroorzaakt.
• Laat nu de gas-/remhendel op uw zender los zodat deze in de neutraalstand staat.
• Druk kort op de bedientoets (9), de LED in de bedientoets knippert kort 1x groen en de motor geeft een
kort piepsignaal weer. De neutraalstand is opgeslagen.
• Zet de gas-/remhendel van de zender in de stand voor volgas om vooruit te rijden, trek deze in de richting
van de handgreep en houd deze daar vast.
Waarschuwing!
Wanneer u de gas-/remhendel van de zender tijdens de programmering niet of niet ver genoeg
beweegt, kan het na afloop van de programmering voorkomen dat het voertuig al bij hele kleine
bewegingen op de gas-/remhendel van de zender reageert of zelfs oncontroleerbaar wordt. Voer
de programmering dan opnieuw uit.
• Druk kort op de bedientoets (9), de LED in de bedientoets knippert kort 2x groen en de motor geeft twee
korte piepsignalen weer. De volgaspositie voor het vooruit rijden is opgeslagen.
• Zet de gas-/remhendel van de zender in de volgasstand om vooruit te rijden, schuif deze tot aan de aans-
lag weg van de handgreep.
• Druk kort op de bedientoets (9), de LED in de bedientoets knippert kort 3x groen en de motor geeft drie
korte piepsignalen weer. De volgaspositie voor het achteruit rijden is opgeslagen.
• Laat nu de gas-/remhendel los zodat deze opnieuw in de neutraalstand staat.
• Wacht enkele seconden en de instelmodus wordt automatisch verlaten en de rijregelaar is met de uitgevo-
erde nieuwe instellingen gebruiksgereed; de LED in de bedientoets licht rood op.
b) Speciale functies programmeren
De programmering van alle speciale functies van de rijregelaar kan zeer eenvoudig en comfortabel via de
meegeleverde programmeerkaart worden uitgevoerd.
Ga als volgt te werk voor de programmering:
• Plaats het modelbouwvoertuig zo dat de wielen vrij kunnen draaien. Gebruik een geschikte ondergrond of
een carstand.
• Neem de zender in gebruik; installeert vb. batterijen/accu's en schakel de zender in.
Laat de gas-/remhendel in de neutrale stand (beweeg de hendel niet). Zet de trimming voor de rijfunctie in
de middelste stand.
• Sluit een volledig geladen rijaccu aan de rijregelaar aan indien dit nog niet gebeurd is of schakel de rijre-
gelaar uit.
• Verbind de programmeerkaart (3) via de meegeleverde aansluitkabel (4) met de overeenkomstige bus (8)
op de rijregelaar.
Let hierbij op de juiste polariteit. Een kleurenmarkering of het opschrift „+", „-" en „S" helpt met de correcte
aansluiting.
• Schakel de rijregelaar in door kort op de bedientoets (9) te drukken. Vervolgens geeft de programmeerk-
aart via zijn LED's de huidige programmering weer.
• Door kort op de toets op de programmeerkaart (rechtsonder) te drukken, kunt u tussen de verschillende
functies kiezen. Een beschrijving van de functies vindt u in het volgend hoofdstuk.
Om de huidige waarde te veranderen houdt u de toets op de programmeerkaart langer ingedrukt. De
LED's geven de respectievelijke waarde aan; laat de toets opnieuw los, wanneer de gewenste waarde is
ingesteld. De LED in de rijregelaar knippert daarop kort groen.
• Als de programmering wordt beëindigd, schakelt u de rijregelaar uit door op de bedientoets (9) een secon-
de ingedrukt te houden.
Ontkoppel daarna de programmeerkaart van de rijregelaar, trek de aansluitkabel (4) uit de bus (8) van de
rijregelaar.
Beschrijving van de programmeerbare speciale functies
Let op:
Wanneer de programmeerkaart aan de rijregelaar is aangesloten, is de motor omwille van veilig-
heidsredenen gedeactiveerd.
Functie „Cut Off Voltage": Onderspanningsbescherming
Als LiPo-rijaccu wordt gebruikt, moet absoluut de onderspanningbeveiliging worden geactiveerd en correct
ingesteld (vb. wij raden tenminste 3,0 V per cel aan). Bij gebruik van een LiPo-accu zonder onderspannings-
bescherming of bij instelling van een te lage waarde wordt de LiPo-accu door een diepontlading permanent
beschadigd!
• „Auto LiPo" (Automatische herkenning van het cellenaantal; basisinstelling)
De rijregelaar meet bij het inschakelen de spanning van de aangesloten LiPo-rijaccu. Aan de hand van
deze spanning berekent hij het cellenaantal (vb. 2 of 3 cellen). Naargelang welke uitschakelspanning u
in de functie „Auto-LiPo Cut off Volts/Cell" hebt ingesteld, schakelt de rijregelaar de motor uit om een
diepontlading van de LiPo-accu te voorkomen.
Als deze instelling gekozen is, sluit u telkens alleen een volledig opgeladen LiPo-rijaccu aan, maar nooit
een deels opgeladen LiPo-rijaccu. Anders kan de herkenning van het correcte cellenaantal niet juist wer-
ken.
• „None" (geen onderspanningsbescherming)
Deze instelling mag uitsluitend worden gekozen wanneer u de rijregelaar met een NiMH-rijaccu gebruikt.
• „5V", „6V", „9V", „12V" (vaste spanningswaarde)
Deze instellingen kunnen worden gebruikt om een vaste spanningswaarde voor de onderspanningsbe-
scherming in te geven.
Deze instellingen „5V" mag echter voor een 2- of 3-cellige LiPo-rijaccu niet worden gebruikt!
All manuals and user guides at all-guides.com
Functie „Auto-LiPo Cut off Volts/Cell": Cellenspanning voor onderspanningsbescherming
Als in de functie „Cut Off Voltage" de instelling „Auto LiPo" wordt gekozen, moet u hier de cellenspanning
instellen wanneer de rijregelaar de motor moet uitschakelen.
De rijregelaar meet bij het inschakelen de spanning van de aangesloten LiPo-rijaccu (deze moet volledig
opgeladen zijn). Aan de hand van deze spanning berekent hij het cellenaantal (vb. 2 of 3 cellen).
Hebt u vb. een tweecellige LiPo-rijaccu aangesloten en een spanning van 3,1 V ingesteld, schakelt de
rijregelaar de motor bij een totale spanning van 6,2 V uit (2 cellen x 3,1 V = 6,2 V).
Een waarde van 3,0 V/cel, 3,1 V/cel, 3,2 V/cel of 3,3 V/cel is instelbaar; de basisinstelling is 3,2 V/cel.
Functie „Drag Brake": Motorrem
Als u het gas van de zender wegneemt resp. de gas-/remhendel op de zender naar de neutrale stand terug
beweegt, zal het voertuig vanzelf verlangzamen. De werking is daarmee precies hetzelfde als de motorrem-
functie bij een „echte" auto, als u het gaspedaal loslaat, maar nog niet op het rempedaal trapt.
Bovendien komt dit met de remfunctie, die een traditionele elektromotor heeft, overeen (een Brushless-
elektromotor beschikt niet over sterke magneten, die de rotor afremmen).
Een waarde van 0% tot 30% is in stappen van 5% instelbaar; de basisinstelling is 10%.
Functie „Brakes Strength": Remkracht
De rijregelaar biedt afhankelijk van de stand van de hendel op de zender een proportionele remkracht. Een
hogere instelwaarde (vb. 100%) verkort de remweg, maar heeft negatieve gevolgen voor de gebruiksduur
van de aandrijving (speciaal op de aandrijfpignon en hoofdtandwiel). Bij de instelwaarde „0%" is de rem
uitgeschakeld.
Een waarde van 0% tot 100% is in stappen van 10% instelbaar; de basisinstelling is 80%.
Functie „Punch Strength": Acceleren bij het vertrek (aanloopdraaimoment)
Naargelang de instelling vindt het vertrek krachtig of minder krachtig plaats. Hoe hoger de instelwaarde, hoe
meer stroom de motor uit de aangesloten accu trekt; hoe overeenkomstig hoger deze moet zijn.
Een hogere instelwaarde mag bovendien uitsluitend bij een losse ondergrond worden gebruikt, aangezien
het anders tot een overbelasting van de aandrijving kan komen (transmissie, differentialen).
Een waarde van 0 tot 30 is in stappen van 5 instelbaar; de basisinstelling is 10.
Functie „Dead Band": bereik voor de herkenning van de neutraalstand
Stel hier in hoe groot het bereik voor de herkenning van de neutraalstand aan de zender is.
Een groter bereik („Large") moet worden ingesteld wanneer de mechaniek voor de gas-/remhendel aan
de zender niet nauwkeurig werkt. Bij hoogwaardige zenders moet de instelling „Small" (klein) of „Normal"
(normaal) worden gebruikt. De basisinstelling is „Normal".
Functie „Reverse Type": Rijfunctie
In deze functie kan de rijfunctie (vooruit/achteruit) of de rem worden geprogrammeerd.
• „Proportional Rev. Lock Out"
Achteruit rijden is alleen mogelijk wanneer de gas-/remhendel op de zender zich gedurende 2 seconden
• „Proportional w/o Reverse" (basisinstelling)
Het achteruit rijden is uitgeschakeld. Als de gas-/remhendel op de zender in de stand voor achteruit rijden
• „FWD to Brake and Reverse"
Zowel vooruit als achteruit rijden of de remfunctie is geactiveerd.
Als de gas-/remhendel op de zender zonder pauze van vooruit naar achteruit rijden wordt bewogen, ac-
Funcite „Motor Timing": Timing van de Brushless-motor
Met deze instelmogelijkheid beïnvloedt u de loopeigenschappen van de motor (vergelijkbaar met de vooront-
steking van een verbrandingsmotor).
U kunt de instelling in stappen van 5° van „None" (geen timingswijziging, 0°) via „Low" (laag), „Middle"
(middel) tot „High" (hoog, 30°) wijzigen.
Als „None/0°" wordt ingesteld, heeft de motor met betrekking tot de basisinstelling af fabriek (10°) een beetje
meer draaimoment en een ietwat hoger maximum toerental. Stel „high/30°" (hoog) in opdat de motor wat
meer maximum toerental en wat minder draaimoment krijgt.
In beide gevallen veranderen de stroomwaarden. Let tijdens het gebruik bovendien op de temperaturen van
motor en rijregelaar.
Functie „ESC Type": Rijregelaartype
Deze LED duidt aan of een motor met sensoraansluiting werd herkend (zoals de meegeleverde Brushless-
motor met sensorkabel).
Functie „Motor Direction": Draairichting van de motor
Met deze functie kunt u de draairichting van de motor omschakelen zodat de beweging aan de gas-/remhen-
del van de zender met de rijrichting van het voertuig overeenstemt (afhankelijk van de aandrijving van het
modelbouwvoertuig). De basisinstelling is „Normaal", bij „Reverse" wordt de draairichting omgekeerd.
in de neutraalstand bevond. Anders wordt de rem alleen geactiveerd wanneer u de gas-/remhendel op de
zender in de stand voor achteruit rijden zet.
wordt gezet, volgt alleen de remfunctie van de aandrijving.
tiveert de rijregelaar de remfunctie. Wanneer de gas-/remhendel zich tussen het vooruit en achteruit rijden
kort in de neutraalstand bevindt of het voertuig stil staat, rijdt het voertuig vervolgens achteruit.