6
BEDIENINGEN
6.6
TRANSPORTVERGRENDELING
Bij het transporteren van de machine moet worden
gezorgd dat de maaieenheden zijn geheven en dat
de transportgrendels (A) zijn ingeschakeld.
6.7
PARKEERREM
De parkeerrem (B) wordt aangetrokken wanneer de
bestuurder de hendel naar zich toetrekt. De rem is
voorzien van een microschakelaar die de rempositie
registreert. De rem moet worden ingeschakeld bij het
starten van de machine en tevens na het stoppen en
verlaten van de bestuurdersplaats.
VOORZICHTIG: De parkeerrem mag nooit worden
aangetrokken zolang het voertuig in beweging is.
6.8
DIFFERENTIEELGRENDELBESTURING
De differentieelgrendel (A) wordt bediend door de
voetschakelaar in te drukken.Wanneer de schake-
laar wordt losgelaten, stopt de werking van de differ-
entieelgrendel, die uitsluitend in zware omstan-
digheden mag worden ingeschakeld en nooit behoort
te worden gebruikt op teermacadam of tijdens bes-
turing.
nl-16
VEILIGHEIDS-, BEDIENINGS-
EN ONDERHOUDSINSTRUCTIES
A A
B