Automatisch uitschakelen in- of uitschakelen ("UIT").
5. Druk op de knoppen [<] of [>] om automatisch uitschakelen in of uit te schakelen ("OFF").
6. Bevestig de selectie met de HOLD-knop.
Schakel de alarm-LED in of uit.
7. Gebruik de knoppen [<] of [>] om de LED's in of uit te schakelen.
8. Druk op de HOLD-knop om te bevestigen.
Activeer of deactiveer de kalibratiemodus ("CAL").
9. Druk op de knoppen [<] of [>] om de kalibratiemodus in of uit te schakelen.
10. Druk op de HOLD-knop om te bevestigen.
Zet het apparaat terug naar de fabrieksinstellingen ("RST").
11. Gebruik de knoppen [<] of [>] om het apparaat terug te zetten naar de fabrieksinstellingen ("RST")
(aan).
12. Druk op de HOLD-knop om op te slaan en af te sluiten.
Schakel de achtergrondverlichting ("BL") in of uit.
13. Druk op de knoppen [<] of [>] om de achtergrondverlichting in of uit te schakelen.
14. Druk op HOLD om op te slaan en af te sluiten.
Om de configuratiemodus te verlaten, drukt u op de aan/uit-knop.
Alarminstellingen.
Alarm inschakelen (bovenste meetbereik)
1. Schakel het apparaat in en houd de [<]-knop ongeveer 3 seconden ingedrukt totdat de ledlampjes
rood oplichten.
2. Stel de alarmwaarde in met de knoppen [<] of [>].
3. Sla de gemaakte instellingen op met de HOLD-knop of druk op de aan/uit-knop om terug te keren naar
de meetmodus zonder op te slaan.
Alarm inschakelen (onderste meetbereik)
1. Schakel het apparaat in en houd de [>]-knop ongeveer 3 seconden ingedrukt totdat de ledlampjes
groen oplichten.
2. Stel de alarmwaarde in met de knoppen [<] of [>].
3. Sla de gemaakte instellingen op met de HOLD-knop of druk op de aan/uit-knop om terug te keren naar
de meetmodus zonder op te slaan.
3.2.3.
Calibratie
1. Gebruik voor de kalibratie een referentieolie met een bekende TPM-waarde. Verhit de olie tot 50°C.
2. Ga naar de kalibratiemodus zoals hierboven beschreven. Op het display verschijnt "CAL". Plaats de
sensor in de kalibratieolie en let op de min/max-markeringen op de meetsonde.
3. Zodra de meetwaarde stabiliseert, drukt u op de knoppen [<] of [>] om de meetwaarde in stappen van
0,5% aan te passen.
4. Als de weergegeven waarde na aanpassing overeenkomt met de referentiewaarde, drukt u op de
HOLD-knop om de waarde op te slaan.
3.2.4.
Fabrieksinstellingen herstellen
Voer de fabrieksinstellingen ("RST") in via het configuratiemenu zoals hierboven beschreven. Door
gelijktijdig op de rechterpijltoets en de HOLD-toets te drukken, worden de gebruikerskalibratiegegevens
teruggezet naar de fabrieksinstellingen.
Waarschuwing!
NL