Netaansluiting/Aansluitkabels; Montagemogelijkheden - STIEBEL ELTRON ETS 200 Bedienungsanleitung

INSTALLATIE
Montage
10.2.4 Bedrijf met oplaadregeling
Neem de van toepassing zijnde aanwijzingen in de handleiding
van de oplaadregeling in acht.
Stuursignaal
De elektronische oplaadregelaar kan op verschillende stuursig-
nalen (ED) van regelingen aangesloten worden en kan daardoor
ook worden geïntegreerd in bestaande installaties.
In de fabriek is de elektronische oplaadregelaar ingesteld op een
AC-stuursignaal (wisselspanningssignaal op de klemmen "A1 +
A2") met 80% ED.
Door het omsteken van jumper X16 kunnen andere ED-signalen
(68/72, 37/40%) worden gekozen. Dat is noodzakelijk wanneer het
toestel wordt geïntegreerd in een bestaande installatie, die met
één van die ED-signalen de oplading regelt.
Aansluiting op DC-stuursignaal
Als de installatie werkt met een oplaadregeling met een DC-stuur-
signaal (gelijkspanning 0,91 V - 1,43 V), moet het stuursignaal op
de in de fabriek afgedekte stuurklemmen X3 "DC + (pluspool) en
DC - (minpool)" aangesloten worden (let op de polariteit!).
WAARSCHUWING elektrische schok
Sluit het 230 V AC-stuursignaal nooit aan op de klemmen
"DC + en DC -". De oplaadregelaar raakt dan defect.
10.2.5 Vermogensaanpassing overeenkomstig een verhoogde
nominale oplaadduur
Door het omzetten resp. verwijderen van bruggen op de aansl-
uitklemmen kan het aansluitvermogen aangepast worden aan de
door de energiebedrijven vastgestelde nominale oplaadduur. In
de fabriek is de warmteaccumulator gedimensioneerd voor een
nominale oplaadduur van 8 uur.
f Houd rekening met de gegevens in het hoofdstuk "Technische f
gegevens/vermogensaanpassing".
72 | ETS 200-700

10.3 Netaansluiting/aansluitkabels

WAARSCHUWING elektrische schok
f Voordat er werkzaamheden aan het toestel uitge- f
voerd worden, dient u de aansluitkabels in de scha-
kelkast spanningsvrij te schakelen.
f Leid de kabels voor netvoeding en de kabels voor oplaad- en f
ontlaadregelaar door de opening in de achterwand van het
toestel naar binnen en sluit deze aan (zie hoofdstuk "Techni-
sche gegevens/aansluitingen").
f Zet de aansluitleidingen ong. 260 mm af en kort deze naar f
behoefte in. De leidingen mogen niet tegen de luchtspleten
in de zijwand komen.

10.4 Montagemogelijkheden

10.4.1 Wandbevestiging
(bij een voldoende draagkrachtige wand)
Voor montage aan de wand is in de achterwand van het toestel
ter hoogte van de schakelruimte een gat aangebracht.
f Schroef het toestel met een geschikte schroef op de wand f
zodat het niet kan kantelen.
10.4.2 Vloerbevestiging.
U kunt het toestel ook door de vier gaten (Ø9 mm) in de bodem-
plaat van het toestel aan de vloer schroeven.
f Demonteer de luchtafvoer- en luchttoevoerroosters en de f
luchtleidingskit (zie hoofdstuk "Voorbereidingen/toestel
openen").
f Schroef het toestel met geschikte schroeven vast op de vloer. f
www.stiebel-eltron.com