Kanaalcontrolelampjes
Een radiosignaal wordt gesignaleerd door het oplichten van het bijbehorende
kanaalcontrolelampje. Als het batterijvermogen zwakker wordt, dan knippert
het desbetreffende kanaalcontrolelampje bij het zenden. Het zendvermogen
of de reikwijdte van het radiosignaal wordt door afnemen van het batterijver-
mogen gereduceerd. Als het kanaalcontrolelampje bij indrukken van een toets
niet meer oplicht, dan moet de batterij worden vervangen.
Instelhulpmiddel
Het uitsteeksel op de handgreep van het instelhulpmiddel dient bij correct ge-
bruik als oriëntatie voor het instellen van de drempelwaarde.
Uitsteeksel
1.
Steek het instelhulpmiddel in de drempelwaarderegelaar.
2.
Draai de drempelwaarderegelaar tegen de linkeraanslag.
3.
Trek het instelhulpmiddel eruit.
4.
Steek het instelhulpmiddel er zodanig in dat het uitsteeksel in richting
min (-) wijst.
5.
Draai nu het instelhulpmiddel zover in richting plus (+) tot de gewenste
drempelwaarde is bereikt.
Winddrempelwaarderegelaar (in combinatie met een
geschikte sensor van de besturingsfabrikant)
Met deze regelaar stelt u de winddrempelwaarden in (ca. 2 m/s tot 22 m/s).
De winddrempelwaarde kan in 11 standen worden ingesteld. Bij langzaam
draaien van de regelaar krijgt u de standen door klikken van de buismotor aan-
gegeven.
- linker aanslag
+ rechter aanslag
Bij verandering van de drempelwaarden worden deze direct doorgegeven.
46 - nl
stand 1, inlopen bij weinig wind
stand 11, inlopen bij zeer sterke wind