Brandstoffilter reinigen
Brandstoffilter uitkloppen. Brandstof
daarbij niet in het milieu terecht laten
komen.
Zeef in de watertekortbeveiliging
reinigen
Bevestigingsklem eruit hevelen en
slang (Soft-Demping-Systeem) van de
beveiliging tegen watertekort eruit trek-
ken.
Zeef wegnemen.
Instructie: Zonodig schroef M8 ca. 5 mm
inschroeven en daarmee de zeef eruit trek-
ken.
Zeef in water reinigen.
Zeef inschuiven.
Slangnippel helemaal in de beveiliging
tegen watertekort schuiven en goed
vastmaken aan de bevestigingsklem.
Filter aan de reinigingsmiddel-zuigslang
reinigen
De reinigingsmiddelluchtinlaatleidingen
eruit trekken.
Filter in water reinigen en opnieuw
plaatsen.
Olie vervangen
Opvangbak voor ongeveer 1 liter olie
klaarstellen.
Aflaatschroef losdraaien.
Oude olie op milieuvriendelijke wijze ver-
wijderen of bij een geautoriseerde instantie
indienen.
Aflaatschroef opnieuw aandraaien.
Langzaam olie bijvullen tot de MAX-
markering.
Instructie: Luchtbellen moeten kunnen
ontsnappen.
Oliesoort en vulhoeveelheid zie Techni-
sche gegevens.
Hulp bij storingen
GEVAAR
Verwondingsgevaar door onverwacht star-
tend apparaat en elektrische schok. Voor
alle werkzaamheden aan het apparaat
moet het apparaat uitgeschakeld en de net-
stekker uitgetrokken worden.
60
Controlelampje bedrijfsklaarheid
– Geen netspanning, zie "Apparaat loopt
niet".
Controlelampje brandstof licht op
– Brandstoftank is leeg.
Brandstof bijvullen.
Controlelampje reinigingsmiddel
– Reinigingsmiddeltank is leeg.
Reinigingsmiddel vullen.
Apparaat draait niet
– Geen netspanning
Spanningsaansluiting/toevoerleiding
controleren.
Apparaat bouwt geen druk meer op
– Sproeier is ingesteld op „CHEM"
Sproeier op „Hogedruk" stellen.
– Lucht in het systeem
Pomp ontluchten:
Reinigingsmiddel-doseerapparaat op
„0" stellen.
Bij geopende handspuitpistool het ap-
paraat met de apparaatschakelaar
meermaals in- en uitschakelen.
Instructie: Door het demonteren van de
hogedrukslang van de hogedrukaansluiting
wordt het ontluchten versneld.
Indien reinigingsmiddelreservoir leeg
is, navullen.
Aansluitingen en leidingen controleren.
– Zeef in de wateraansluiting vervuild.
Zeef reinigen.
Fijn filter reinigen, zo nodig vernieuwen.
– Watertoevoerhoeveelheid te laag
Watertoevoerhoeveelheid controleren
(zie Technische gegevens).
Apparaat lekt, water drupt onderaan
uit het apparaat
– Pomp ondicht
Instructie: Toegelaten zijn 3 druppels/mi-
nuut.
Bij sterkere ondichtheid het apparaat
door de klantendienst laten controleren.
– 9
NL
gaat uit
brandt