Herunterladen Inhalt Inhalt Diese Seite drucken

GBC SureBind System One Bedienungsanleitung Seite 21

Inhaltsverzeichnis

Werbung

Verfügbare Sprachen
  • DE

Verfügbare Sprachen

  • DEUTSCH, seite 12
Onderhoud
• Probeer nooit zelf onderhoud of reparaties aan de machine
uit te voeren. Haal de stekker uit het stopcontact en neem
contact op met een erkende reparateur als het volgende zich
voordoet:
- Het netsnoer of de stekker is beschadigd of gerafeld.
- Er is vloeistof in de machine terechtgekomen.
- De pons-/inbindmachine is blootgesteld aan regen of water.
- De machine is blootgesteld aan overmatige schokken
omdat deze is gevallen of vanwege ruwe hantering
- De machine functioneert niet normaal wanneer de
instructies in deze handleiding worden opgevolgd.
• Pas alleen de bedieningselementen aan die in deze
handleiding staan vermeld.
Verzorging
• Veeg de buitenkant met een vochtige doek schoon. Gebruik
geen reinigings- of oplosmiddelen.
• Maak de afvallade regelmatig leeg. Wanneer de lade niet
regelmatig wordt leeggemaakt, kan afval gaan vastzitten
in de machine en schade aan de machine ontstaan.
Installatie
Controleer de machine op transportschade.
Transportschade moet onmiddellijk worden gemeld bij de
vervoersmaatschappij die de machine heeft geleverd.
Plaats de machine op een stabiel, horizontaal oppervlak, op
een comfortabele werkhoogte.
VOORZICHTIG: HET STOPCONTACT MOET ZICH
IN DE BUURT VAN DE MACHINE BEVINDEN EN
GEMAKKELIJK TOEGANKELIJK ZIJN.
Steek één uiteinde van het netsnoer in het stopcontact
rechtsachter op de machine en steek het andere uiteinde in
een geschikt stopcontact.
Plaats de machine op minstens 51 mm afstand van
een muur of andere blokkering om de aansluiting op de
achterkant van de machine en het netsnoer te beschermen.
Instellen (fig. 1)
Stel de randgeleider voor ponsen in op de juiste
papierlengte.
Controleer de uitlijning van de randgeleider voor inbinden
door een inbindstrip met gaten te plaatsen in de uitsparing.
Leg een vel correct uitgelijnd geponst papier op de strip
en lijn de gaten in het geponste papier en de strip met
elkaar uit, zodat de strip niet zichtbaar is aan de boven- of
onderkant van het papier. Pas de instelling van de geleider
zo nodig aan door deze te verschuiven naar de rand van
het papier.
Overzicht van functies
A. Afvallade
De afvallade bevindt zich onder aan de voorkant van de
machine. In deze lade worden papiersnippers en pinresten
verzameld. De lade moet regelmatig worden leeggemaakt.
Nadat u de machine hebt uitgepakt, vindt u de handleiding
in de lade.
B. Inbindoppervlak
Het inbindoppervlak is het platte oppervlak waarop u het
document dat u wilt inbinden legt nadat het is geponst.
C. Ponsoppervlak
Dit is het platte oppervlak waarop u het document dat u wilt
ponsen legt.
D. Randgeleider voor ponsen
Een verstelbare geleider waarmee u het papier dat u wilt
ponsen in de juiste positie plaatst. Gebruik de schaal om de
geleider in te stellen op een papierlengte van 210 mm, 297
mm (8½", 11", 13" of 14").
E. Indicatielampje
Het indicatielampje brandt tijdens het inbinden van een
document en gaat uit wanneer het inbinden is voltooid.
F. Randgeleider voor inbinden
Een verstelbare geleider waarmee u het papier dat u wilt
inbinden correct uitlijnt.
G. Positioneringspin
De positioneringspin bevindt zich linksonder bij de
achteraanslag, waar het woord PIN en een pijl zijn
aangebracht.
H. Hendel
De hendel wordt gebruikt voor het ponsen en om de
inbindcyclus te starten.
I. Achteraanslag
De randgeleider voor inbinden en de achteraanslag zorgen
ervoor dat het papier goed wordt gepositioneerd, zodat de
gaten goed kunnen worden uitgelijnd en de strip met pinnen
gemakkelijk door de geponste gaten kan worden gestoken.
De achteraanslag heeft ook een schaal voor het meten van
de documentdikte. Hiermee kunt u de juiste pinlengte op de
inbindstrip en het juiste formaat harde omslag selecteren.
J. Drukbalk
De drukbalk oefent druk uit op het document en bevat de
triggerschakelaar waarmee de inbindcyclus wordt gestart.
K. Uitsparing voor inbindstrip
In de uitsparing wordt de inbindstrip met gaten geplaatst.
1
Ponsen
Plaats het papier volledig in de ponssleuf en schuif het
papier naar links tegen de randgeleider voor ponsen. Duw
de hendel goed en met gelijkmatige beweging omlaag. Til
de hendel op en verwijder het papier.
Om vastlopen bij het ponsen te voorkomen, dient u per keer
slechts 25 vellen papier van 80g/m² te ponsen (of minder
vellen bij zwaarder papier). Pons een segment van 25 vellen
uit uw document en leg de geponste vellen in een stapel op
het inbindoppervlak. Pons per keer maximaal vier dikke of
drie transparante omslagen.
Leg na elke ponsbewerking het geponste segment van uw
document op het inbindoppervlak. Wanneer u uw document
op een ander oppervlak stapelt, kan dit problemen
veroorzaken omdat de inbindstrip met gaten dan mogelijk
niet correct over de positioneringspin kan worden geplaatst.
21

Werbung

Inhaltsverzeichnis
loading

Inhaltsverzeichnis